Go to full page →

HOOFDSTUK 12—HET HUIS GODS USG1 66

Ik zag dat velen, aan wie God geldmiddelen heeft toevertrouwd, zich niet bezwaard gevoelen die overvloedig ten eigen bate aan te wenden, door hier comfortabele huizen te bouwen; maar wanneer er een huis gebouwd wordt, om de grote God, die de eeuwigheid bewoont, te aanbidden, kunnen ze het niet over zich verkrijgen om Hem het gebruik der middelen af te staan, die Hij hun geleend heeft. Een iegelijk streeft er niet naar om de ander te overtreffen in het uiten van zijn dankbaarheid tegenover God voor de waarheid door alles te doen waf hij kan om een passend Godshuis te bouwen; maar sommigen trachten zo min mogelijk te doen; en zij hebben het gevoel dat de gelden, die ze ter beschikking stellen om de Allerhoogste een plaats te bereiden om hen te bezoeken, zo goed als verloren zijn. Zo ', n offer is niet volmaakt en niet aannemelijk voor God. Ik zag, dat het God meer zou behagen, indien Zijn volk evenveel wijsheid zou betonen in het bouwen van een huis voor Hem, als zij doen ten opzichte van hun eigen woningen. De offeranden en offergaven van de kinderen Israëls moesten zonder enig gebrek zijn, de besten van de kudde; en een iegelijk van het volk moest in dat werk meedoen. Het werk Gods voor deze tijd zal zeer uitgebreid zijn. Wanneer gij de Here een huis bouwt, beledigt en bekort Hem dan niet door het inbrengen van uw gebrekkige offers. Brengt het allerbeste offer voor een huis, dat voor God gebouwd wordt. Laat dat het allerbeste zijn, dat gij hebt; toont een belangstelling om het doeltreffend en comfortabel te maken. Sommigen denken, dat dit niet van gewicht is, omdat het nog maar korte tijd is. Maar volgt dit beginsel dan ook in uw eigen woningen, en in al uw wereldse aangelegenheden. USG1 66.1

Ik zag dat God Zijn werk ten uitvoer kon brengen zonder ‘s mensen hulp; maar dit is niet Zijn bedoeling. 1859, Vol. 1, blz. 196, 197 De tegenwoordige wereld is bedoeld als een toneel van beproeving voor de mens. Hij is hier om een karakter te vormen, dat hij zal meenemen in de eeuwig blijvende wereld. Goed en kwaad zijn voor zijn aangezicht gesteld, en zijn toekomstige staat hangt af van de keuze, die hij maakt. Christus kwam om de loop van zijn gedachten en zijn verlangens te veranderen. Zijn hart moet afgekeerd worden van zijn aardse schat, om dat te stellen op de hemelse. Door zijn zelfverloochening kan God verheerlijkt worden. Het grote offer is voor de mens gebracht, en nu zal hij getoetst worden om te constateren of hij het voorbeeld van Jezus wil navolgen, en een offer wil brengen voor zijn medemens. USG1 66.2

Satan en zijn engelen staan eensgezind tegenover het volk Gods; maar Jezus probeert hen te reinigen om voor Hem een werk te doen. Hij eist van hen, dat ze Zijn werk volvoeren. God heeft Zijn volk in deze wereld voldoende middelen verschaft om Zijn werk uit te dragen zonder in geldelijke moeilijkheden te komen, en het is Zijn be-doeling, dat de middelen, die Hij hun heeft toevertrouwd, oordeelkundig gebruikt zullen worden. “Verkoopt hetgeen gij hebt, en geeft aalmoes,” (Lukas 12 : 33) is een gedeelte van Gods Heilig Woord. De dienstknechten Gods moeten zich opmaken, luid roepen en niet inhouden: “Verkondig Mijn volk hun overtreding en het huis Jacobs hun zonden.” Jesaja 58:1. Het werk Gods zal veel omvangrijker worden, en wanneer Zijn volk Zijn raadgeving opvolgt, zullen er niet veel middelen in hun bezit zijn om verteerd te worden in de laatste grote vuurzee. Allen zullen hun schat vergaderd hebben, waar deze veilig is tegen de roest en de mot, en het hart zal met geen enkel koord aan de aarde gebonden zijn USG1 67.1

* * * * *