NA Zijn doop werd Jezus door den Geest weggeleid in de woestijn, om verzocht te worden van den duivel. JH 44.1
Jezus werd in Zijn gaan naar de woestijn geleid door Gods Geest. Hij begaf Zich niet in verzoeking. Hij wilde alleen zijn om over Zijn zending en werk na te denken. JH 44.2
Door gebed en vasten moest Hij Zich sterken om het bloedspoor te bewandelen. Maar Satan wist, waar Jezus heengegaan was en nu volgde hij Hem om Hem te verzoeken. JH 44.3
Toen Jezus van de Jordaan weggegaan was, straalde Zijn aangezicht van de heerlijkheid Gods. Maar toen Hij in de woestijn kwam, verdween deze glorie. De zonden der wereld werden op Hem gelegd en Zijn aangezicht droeg de sporen van zulk een angst en verdriet, als niemand ooit gevoeld heeft. Hij leed voor zondaren. JH 44.4
Adam en Eva waren God in het Paradijs ongehoorzaam geweest door te eten van de verboden vrucht. Hun ongehoorzaamheid had zonde, droefheid en dood in de wereld gebracht. JH 44.5
Jezus kwam om een voorbeeld van gehoorzaamheid te geven. Nadat Hij veertig dagen in de woestijn gevast had, weigerde Hij tegen den wil Zijns Vaders te handelen, zelfs waar het ging om voedsel te bekomen. JH 44.6
Een van de verzoekingen, waarvoor onze eerste ouders bezweken, was de lust tot eten. Door dit lange vasten wilde Jezus toonen, dat eetlust in bedwang kan worden gehouden. JH 44.7
Satan verzoekt de menschen steeds door aan hun be-geerten te voldoen, want hij weet, dat daardoor het lichaam verzwakt en het verstand beneveld wordt. En is hij daarin geslaagd, dan kan hij hen gemakkelijk bedriegen en in het verderf storten. JH 45.1
Jezus’ voorbeeld leert ons echter, dat elk verkeerd verlangen moet worden overwonnen. Onze lusten moeten ons niet beheerschen, maar wij moeten de lusten beheerschen. JH 45.2
Toen Satan het eerst aan Jezus verscheen, had hij een voorkomen als van een engel des lichts. Hij deed, alsof hij een bode des hemels was. JH 45.3
Hij zeide tot Jezus, dat het niet de wil Zijns Vaders was, dat Hij dit lijden moest verdragen en dat het vol-doende was, als Hij alleen maar betoonde, dat Hij gewillig was om te lijden. JH 45.4
Toen Jezus het ergste nijpen van den honger ge-voelde, zeide Satan tot Hem: “Indien Gij Gods Zoon zijt, zeg, dat deze steenen brooden worden.” JH 45.5
Jezus was echter gekomen om te leven als ons voor-beeld; daarom moest Hij lijden verdragen zooals wij het te verdragen hebben. Hij mocht geen wonder ten eigen behoeve werken. Zijn wonderen kwamen allen anderen ten goede. Hij antwoordde Satan: “De mensch zal bij brood alleen niet leven, maar bij alle woord, dat door den mond van God uitgaat.” JH 45.6
Hiermee gaf Jezus te kennen, dat het van minder belang is om onszelf van het noodige voedsel te voorzien, dan ongehoorzaam te zijn aan het woord van God. JH 45.7
Die Gods Woord gehoorzamen, hebben de belofte, dat hun alles zal worden gegeven wat zij noodig hebben voor dit leven en voor het toekomende. JH 46.1
Nu het Satan niet gelukt was Jezus in de eerste verzoeking te overwinnen, bracht hij Hem naar de tinne van den tempel te Jeruzalem en zeide: “Indien Gij Gods Zoon zijt, werp Uzelven nederwaarts: want er is ge-schreven, dat Hij Zijne engelen van U bevelen zal, en dat zij U op de handen zullen nemen, opdat Gij niet te eeniger tijd Uwen voet aan eenen steen stoot.” JH 46.2
In het aanhalen van de Schriften volgde Satan het voorbeeld van Jezus. Maar deze belofte is niet gegeven voor hen, die zich moedwillig in gevaar begeven. God had Jezus niet gezegd, om Zich van den top van den tempel naar beneden te werpen. Jezus wilde dit niet doen, om Satan te behagen, en zeide daarom: “Er is wederom geschreven: Gij zult den Heere, uwen God, niet verzoeken.” JH 46.3
Wij moeten ons aan de zorg van onzen hemelschen Vader toevertrouwen, maar wij moeten niet gaan waarheen Hij ons niet zendt. Wij moeten niet doen wat Hij, ons verboden heeft. JH 46.4
Er zijn menschen, die zeggen, dat het geen kwaad kan om God ongehoorzaam te zijn, omdat Hij zoo barmhartig is en gewillig om te vergeven. Maar dat is een verkeerde gedachte. God wil allen vergeven, die Hem erom vragen en zich van zonde afkeeren. Maar die Hem ongehoorzaam willen zijn, kan Hij niet zegenen. JH 46.5
Nu vertoonde zich Satan in zijn ware gedaante, als de vorst der duisternis. Hij nam Jezus mee naar den top van een hoogen berg en toonde Hem alle koninkrijken dezer wereld. De schoone steden met hun marmeren paleizen, de vruchtbare velden en wijngaarden lagen in den helderen zonneschijn. Satan zeide: “Al deze dingen zal ik U geven, indien Gij, nedervallende, mij zult aanbidden.” JH 46.6
Voor een oogenblik aanschouwde Jezus het tooneel. Daarop wendde Hij Zijn blik ervan af. Satan had Hem de wereld in haar bekoorlijkst licht voorgehouden. Zijn oog zag ook wat onder de uiterlijke schoonheid verborgen lag. Hij zag de wereld in haar ellende en zonde. Al dat leed was het gevolg van het verlaten van God en dienen van Satan. JH 48.1
Een sterk verlangen welde bij Jezus op om te redden, wat verloren was. Hij wenschte de wereld hersteld te zien in haar oorspronkelijke schoonheid. Hij wilde den mensch in een gunstige verhouding met God brengen. JH 48.2
Het was voor zondige menschen, dat Hij verzoe-kingen weerstond. Hij moest overwinnaar worden, opdat zij zouden kunnen overwinnen en met engelen gelijkgesteld worden en waardig om kinderen Gods genaamd te worden. JH 48.3
Op Satans eisch om te worden aangebeden, ant-woordde Jezus: “Ga weg, Satan! want er staat geschreven: Den Heere, uwen God, zult gij aanbidden en Hem alleen dienen.” Matt. 4:3—10. JH 48.4
Alles wat de mensch van het dienen van God kan aftrekken — liefde voor de wereld, begeerte naar heer-schappij en de grootschheid des levens—alles lag feitelijk in deze verzoeking opgesloten. Satan bood Jezus de wereld met haar schatten aan, indien Hij slechts hulde wilde bewijzen aan de beginselen van zonde. JH 48.5
Ook tot ons komt Satan soms met schoone vooruit-zichten als wij slechts kwaad willen doen. Hij fluistert ons toe: Als gij voorspoedig wilt zijn in deze wereld, moet gij mij dienen. Neem het met waarheid en eerlijkheid niet te nauw. Gehoorzaam aan mijn raad, en ik zal u rijkdom en eer geven en u gelukkig maken. JH 49.1
Wanneer wij luisteren naar zijn raad, dan aanbidden wij Satan in plaats van God. Maar het zal ons niets anders brengen dan ellende en eindelijk den ondergang. JH 49.2
Jezus zeide tot den verzoeker: “Ga weg, Satan”, en aan dat bevel kon hij geen weerstand bieden. Hij moest gaan. Trillend van haat en woedend over de nederlaag verliet de weerspannige vorst de tegenwoordigheid van den Verlosser der wereld. De strijd was voorloopig ten einde. De overwinning van Jezus was even volkomen als de nederlaag van Adam geweest was. JH 49.3
Zoo mogen ook wij de verzoeking weerstaan en Satan overwinnen. De Heere zegt tot ons: “Wederstaat den duivel en hij zal van u vlieden. Naakt tot God en Hij zal tot u naken.” Jak. 4:7, 8. JH 49.4