JEZUS genaakte Jeruzalem om er het Paaschfeest bij te wonen. Hij was door de scharen omringd, die ook naar dit groote jaarlijksche. feest opgingen. JH 84.1
Op Zijn bevel brachten twee van de discipelen een veulen van een ezelin tot Hem, opdat Hij Jeruzalem zou kunnen binnenrijden. Zij legden hun kleederen op het dier, en zetten hun Heer daarop. JH 84.2
Zoodra Hij er op gezeten was, weergalmde de lucht van een luiden triomfkreet. De scharen begroetten Hem als den Messias, hun Koning. Meer dan vijf honderd jaren tevoren had de profeet dit tooneel voorzegd: JH 84.3
“Verheug u zeer, gij dochter Zions! ... Ziet, uw Koning zal u komen; arm en rijdende op een ezel, en op een veulen, een jong der ezelinnen.” Zach. 9:9. JH 84.4
Allen in de snelaangroeiende schare waren gelukkig en opgewonden. Zij konden Hem geen kostbare gaven aanbieden, maar spreidden hun opperkleeren als een tapijt op Zijn pad. JH 84.5
Zij braken de schoone takken van den olijfboom en den palmboom af en strooiden ze op den weg. Zij geloofden, dat zij Jezus begeleidden om den troon Davids te Jeruzalem in bezit te nemen. JH 84.6
De Heiland had nooit tevoren Zijn volgelingen toe-gestaan, Hem koninklijke eer te bewijzen. Maar op dezen tijd wenschte Hij Zich in het bijzonder als de Verlosser der wereld te openbaren. JH 84.7
De Zoon van God was op het punt om een offerande te worden voor de zonden der menschen. Zijn kerk moest in alle toekomstige eeuwen Zijn dood tot een onderwerp van ernstige overdenking en studie maken. Het was dus noodig, dat de oogen van het volk nu op Hem gevestigd zouden worden. JH 85.1
Na zulk een vertooning zouden Zijn verhoor en Zijn kruisiging nooit voor de wereld verborgen kunnen blijven. Het was Gods bedoeling, dat elke gebeurtenis in de sluitingsdagen van het leven des Heilands zoo duidelijk gekenmerkt zou worden, dat geen geweld haar zou kunnen doen vergeten. JH 85.2
Onder de groote schaar, die den Heiland omringde, waren de bewijzen Zijner wonderwerkende kracht. JH 85.3
De blinden, wien Hij het gezicht hergeven had, gingen hen voor. JH 85.4
De stommen, wier tongen Hij losgemaakt had, zongen de luidste hozanna’s. JH 85.5
De kreupelen, die Hij genezen had, huppelden van vreugde en beijverden zich het meest de palmtakken af te houwen en er mee voor Hem te wuiven. JH 85.6
Weduwen en weezen verhoogden den naam van Jezus wegens Zijn weldaden aan hen bewezen. JH 85.7
De afzichtelijke melaatschen, die door zijn woord gereinigd waren, spreidden hun kleeren op den weg. - JH 85.8
Degenen, die door de bezielende stem des Heilands uit de dooden opgewekt waren, waren daar. JH 85.9
En Lazarus, wiens lichaam in het graf verderving had gezien, maar die zich nu in den bloei van den mannelijken leeftijd verheugde, voegde zich ook bij de gelukkige schaar, die den Heiland naar Jeruzalem begeleidde. JH 85.10
Terwijl nieuwe scharen zich bij de menigte aansloten, maakte de heerschende opgewondenheid zich ook van hen meester en stemden zij in met de juichtonen, die van heuvel tot heuvel en van dal tot dal weerklonken: JH 86.1
“Hozanna den Zone Davids! Gezegend is Hij, die komt in den naam des Heeren! Hozanna in de hoogste hemelen!” Matt. 21:9. JH 86.2
Vele Farizeën aanschouwden dit tooneel en waren er boos over. Zij gevoelden, dat zij hun invloed over het volk verloren hadden. Zij wendden al hun gezag aan om hen tot stilzwijgen te brengen; maar hun vermaningen en bedreigingen leidden er slechts toe om de geestdrift te doen aangroeien. JH 86.3
Daar zij bevonden, dat zij het volk niet in bedwang konden houden, drongen zij door de schare heen tot waar Jezus Zich bevond en zeiden tot Hem: JH 86.4
“Meester! bestraf Uw discipelen.” JH 86.5
Zij verklaarden, dat zulke luide vertooningen onwettig waren en door de overheden niet geoorloofd zouden worden. JH 86.6
Jezus antwoordde: “Ik zeg ulieden, dat zoo dezen zwijgen, de steenen haast roepen zullen.” Luk. 19:39. 40. JH 86.7
Deze zegevierende intocht had plaats volgens Gods plan en was door de profeten voorzegd en geen aardsche kracht kon dien verhinderen. Het werk Gods zal altijd voortgaan, ten spijt van alles wat de menschen mogen doen om het te beletten of af te breken. JH 86.8
Toen de optocht op den top van den heuvel kwam, vanwaar men Jeruzalem kon overzien, aanschouwde hun oog de volle heerlijkheid der stad. JH 88.1
De groote schare hield haar juichtonen in, als betooverd door de pracht, die zich plotseling aan haar oog voordeed. Aller blikken richtten zich op den Heiland, verwachtende op Zijn gelaat de bewondering te lezen, welke zij zelven gevoelden. JH 88.2
Jezus hield in, en een schaduw van droefheid ver-toonde zich op Zijn gelaat; de schare was verbaasd Hem in bittere tranen te zien uitbarsten. JH 88.3
Degenen, die den Heiland omringden, konden Zijn verdriet niet verstaan; maar Hij weende om de stad, die ten ondergang gedoemd was. JH 88.4
Zij was de voedsterling van Zijn zorg geweest en Zijn hart werd met diepe droefheid vervuld bij de gedachte, dat zij spoedig verwoest zou worden. JH 88.5
Indien het volk van Jeruzalem geluisterd had naar het onderwijs van Jezus en Hem als zijn Heiland had ontvangen, Jeruzalem zou voor altijd hebben bestaan. Zij had de koningin der koninkrijken kunnen worden, vrij in de sterkte van haar macht, die haar door God geschonken was. JH 88.6
Dan zouden er geen gewapende soldaten aan haar poorten op wacht gestaan en geen Romeinsche vlaggen op haar muren gewapperd hebben. Van uit Jeruzalem zou de duif des vredes tot alle volken zijn uitgegaan. Zij zou de gloriekroon der wereld geweest zijn. JH 88.7
Maar zij had haar Heiland verworpen en was op het punt van haar Verlosser te kruisigen. En wanneer de zon zich dien avond ter kimme zou neigen, zou de vloek van Jeruzalem voor altoos verzegeld zijn. JH 88.8
Er waren geruchten tot de overheden gekomen, dat Jezus de stad naderde met een groote schaar volgelingen. Zij gingen uit om Hem tegemoet te gaan, hopende de menigte uiteen te krijgen. Met een vertoon van groot gezag vroegen zij: “Wie is deze?” Matt. 21:10. JH 89.1
De discipelen, vervuld met een geest der inspiratie, antwoordden: “Adam zal het u zeggen: Hij is het zaad der vrouw, dat den kop der slang vermorzelen zal. JH 89.2
Vraag Abraham, hij zal het u zeggen: Hij is Melchizedek, Koning van Salem, de Koning des vredes. JH 89.3
Jakob zal het u zeggen: Hij is de Silo van den stam van Juda. JH 89.4
Jesaja zal het u zeggen: Immanuël, Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst. JH 89.5
Jeremia zal het u zeggen: De Spruit Davids, de Heere, onze Gerechtigheid. JH 89.6
Daniël zal het u zeggen: Hij is de Messias. JH 89.7
Hosea zal het u zeggen: Hij is de Heere, de God der heirscharen, Heere is Zijn gedenknaam. JH 89.8
Johannes de Dooper zal het u zeggen: Hij is het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt. JH 89.9
De groote Jehova heeft van Zijn troon verkondigd: Deze is Mijn geliefde Zoon. JH 89.10
Wij, Zijn discipelen, verklaren: Deze is Jezus, de Messias, de Levensvorst, de Verlosser.” JH 89.11
En zelfs de vorst van de macht der duisternis erkent Hem, zeggende: Ik ken U, wie Gij zijt, de Heilige Gods! JH 89.12