DEN volgenden dag ging Jezus in den tempel. Drie jaren geleden had Hij mannen in het voorhof gevonden, die daar kochten en verkochten. Hij had hen bestraft en uit het voorhof verdreven. JH 90.1
Nu Hij weer in den tempel kwam, zag Hij dat dezelfde handel er nog steeds gedreven werd. Het voorhof was vol koeien, schapen en gevogelte. Deze werden verkocht aan hen, die ze wilden hebben als offeranden voor hun zonden. JH 90.2
Afpersing en diefstal werden door hen begaan, die dezen onheiligen handel dreven. Zóó groot was het geraas in het voorhof, dat het de aanbidders daar binnen erg stoorde. JH 90.3
Jezus stond op de trap van den tempel en nogmaals wierp Hij een doordringenden blik over het voorhof. Aller oogen keerden zich naar Hem. De stemmen der menschen en het geluid van het vee werden stil. Allen zagen met verbazing en ontzag naar den Zone Gods. Het Goddelijke van Jezus scheen door het menschelijke heen en gaf Hem een majesteit en heerlijkheid, die Hij nooit tevoren vertoond had. De stilte werd bijna ondragelijk. JH 90.4
Eindelijk sprak de Heiland op duidelijken toon, en met een kracht, die het volk als een riet deed beven: JH 90.5
“Er is geschreven: Mijn huis is een huis des gebeds; maar gij hebt dat tot een kuil der moordenaren gemaakt.” Luk. 19:46. JH 90.6
Met nog grooter gezag dan Hij drie jaren tevoren vertoond had, beval Hij: JH 92.1
“Neemt deze dingen van hier weg!” JH 92.2
Eenmaal tevoren waren de priesters en de overheden des tempels op het geluid van Zijn stem weggevlucht. Daarna schaamden zij zich, dat zij dit gedaan hadden. Zij wilden niet weer op zoo’n wijze wegloopen. JH 92.3
Toch werden zij nu met nog meer schrik vervuld en haastten zich meer dan tevoren om Zijn bevel te gehoorzamen; zij vluchtten den tempel uit, hun vee voor zich uitdrijvende. JH 92.4
Het voorhof van den tempel werd bijna onmiddellijk gevuld met degenen, die hun zieken en lijdenden brachten om door Jezus te worden genezen. Sommigen waren stervende. Deze ongelukkigen gevoelden hun treurigen nood. JH 92.5
Zij vestigden hun oogen smeekend op het gelaat van Jezus, vreezende daar de gestrengheid te zien, welke de koopers en verkoopers uitgedreven had. Maar zij be-merkten op Zijn gezicht alleen liefde en teeder medelijden. JH 92.6
Jezus ontving de zieken vriendelijk, en ziekte en lijden verdwenen bij de aanraking van Zijn hand. Hij nam de kinderen in Zijn armen, stilde hun geschrei, bevrijdde hun lichaam van ziekte en pijn en gaf ze blozend en gezond aan hun moeders terug. JH 92.7
Welk een tooneel ontmoette de blik van priesters en overheden, toen zij behoedzaam naar den tempel terugkeerden! Daar hoorden zij de stemmen van mannen, vrouwen en kinderen, God lovende. Zij zagen de zieken genezen, de blinden ziende, de dooven hoorende en de kreupelen van vreugde huppelen. JH 92.8
De kinderen juichten het luidst. Zij herhaalden de hozanna’s van den vorigen dag en wuifden met palmtakken voor den Heiland heen. De tempel weergalmde van hun gejuich: JH 93.1
“Hozanna den Zone Davids!” JH 93.2
“Gezegend is Hij, die komt in den naam des Heeren!” Matt. 21:9. JH 93.3
“Ziet, uw Koning zal u komen, rechtvaardig en Hij is een Heiland!” Zach. 9:9. JH 93.4
De overheden trachtten het gejuich der gelukkige kinderen te doen ophouden, maar allen waren vol vreugde en lof over de wonderlijke werken van Jezus, en wilden niet zwijgen. JH 93.5
De overheden keerden zich toen tot Jezus, hopende dat Hij hun zou bevelen op te houden. Zij zeiden tot Hem: JH 93.6
“Hoort Gij wel, wat dezen zeggen?” JH 93.7
Jezus antwoordde: “Ja; hebt gij nooit gelezen: Uit den mond der jonge kinderen en der zuigelingen hebt Gij U lof toebereid?” Zach. 9:9. JH 93.8
Het heerlijke voorrecht van de geboorte van Jezus bekend te maken en Zijn werk op aarde te bevorderen was van de hand gewezen door de trotsche overheden des volks. JH 93.9
Zijn lof moest uitgeroepen worden; nu koos God de kinderen uit om dat te doen. Indien men de stemmen van de juichende kinderen tot zwijgen had gebracht, de pilaren van den tempel zouden zelve in lof over den Heiland uitgebroken zijn. JH 93.10