Go to full page →

HOOFDSTUK 35—DE SCHIJN DES KWAADS USG2 244

Ik voel me gedrongen mij te richten tot hen die de laatste waarschuwingsboodschap aan de wereld brengen. Of zij voor wie ze werken, de waarheid zien en aannemen, hangt veel af van de arbeiders persoonlijk. Het bevel van God luidt: “Reinigt u, gij die de vaten des Heren draagt” (Jesaja 52:11); en Paulus draagt Timotheüs op: “Heb acht op uzelf en op de leer”. 1 Timotheüs 4:16. De arbeid moet beginnen bij de arbeider; hij moet met Christus verbonden zijn zoals de rank verbonden is met de wijnstok. “Ik ben de Wijnstok”, zegt Christus, “en gij de ranken.” Johannes 15 : 5. De nauwst mogelijke verbinding wordt hier uitgebeeld. Ent de bladerloze twijg op de bloeiende wijnstok, en ze wordt een levende rank, die haar sap en voedsel trekt uit de wijnstok. Met de vezelworteltjes een voor een hecht het jonge boompje zich vast tof het spruit en bloeit en vrucht draagt. De saploze rank stelt de zondaar voor. Wanneer verbonden met Christus, hecht de ziel zich aan de ziel, de zwakke en eindige aan de Heilige en Oneindige en de mens wordt één met Christus. USG2 244.2

1889, Vol. 5, blz. 591—603

“Zonder Mij”, zegt Christus, “kunt gij niets doen.” Zijn wij, die beweren arbeiders van Christus te zijn, met Hem verbonden? Blijven wij in Christus? en zijn wij één met Hem? Het is een wereldwijde boodschap die we brengen. Die moet gaan tot alle naties, tongen en volken. De Here zal niet willen dat één van ons uitgaat met deze boodschap, zonder ons genade en kracht te geven om die tot de mensen te brengen op een wijze die overeenstemt met haar belangrijkheid. Heden is het voor ons de grote vraag: Brengen we deze plechtige waarheidsboodschap aan de wereld op een manier die haar belangrijkheid aantoont? De Here wil met de arbeiders werken, wanneer ze zich enkel en alleen op Christus verlaten. Hef was nooit Zijn bedoeling dat Zijn zendelingen zouden werken zonder Zijn genade, en verstoken zijn van Zijn kracht. USG2 245.1

Christus heeft ons uit de wereld verkoren, opdat we een verkregen, een heilig volk zouden zijn. Hij “heeft Zichzelf voor ons gegeven, opdat Hij ons zou verlossen van alle ongerechtigheid en Zichzelf een eigen volk zou reinigen, ijverig in goede werken.” Titus 2:14. Gods arbeiders moeten mannen van gebed zijn, ijverige onderzoekers van de Schriften, hongerende en dorstende naar de gerechtigheid, opdat ze een licht en sterkte voor anderen kunnen zijn. Onze God is een naijverig God, en Hij eist van ons dat we Hem aanbidden in geest en waarheid, in de schoonheid der heiligheid. De psalmist zegt: “Had ik naar ongerechtigheid met mijn hart gezien, de Here zou niet gehoord hebben.” Psalm 66 : 18. Als arbeiders moeten we goed letten op onze wegen. Indien de psalmist niet gehoord kon worden zo hij naar ongerechtigheid met zijn hart zag, hoe kunnen dan nu de gebeden van mensen gehoord worden wanneer ze naar ongerechtigheid zien? USG2 245.2