Hoofdstuk 39—“Geeft gij hun te eten”
Christus had Zich teruggetrokken met Zijn discipelen naar een eenzame plaats, maar deze zeldzame periode van vredige rust werd al spoedig verbroken. De discipelen meenden, dat zij naar een plaats waren gegaan waar ze niet gestoord konden worden; maar zodra de menigte de goddelijke Leraar miste, vroegen ze: “Waar is Hij?” Sommigen onder hen hadden gezien in welke richting Christus en Zijn discipelen vertrokken. Velen gingen over land naar Hem toe, terwijl anderen in hun boten over het water volgden. Het Pascha was nabij, en van heinde en ver kwamen groepen pelgrims op weg naar Jeruzalem bijeen om Jezus te zien. Hun aantal werd steeds groter, totdat er vijfduizend mannen waren, behalve de vrouwen en de kinderen. Voordat Christus de oever bereikte, wachtte een menigte reeds op Hem. Maar Hij ging aan land zonder door hen opgemerkt te worden, en bracht enige tijd afgezonderd door met Zijn discipelen.DWE 312.1
Vanaf de berg zag Hij neer op de zich bewegende menigte, en Zijn hart werd met ontferming bewogen. Hoewel Hij gestoord was en van Zijn rust beroofd, was Hij niet ongeduldig. Hij zag dat iets belangrijkers Zijn aandacht vroeg, toen Hij aanschouwde dat er steeds meer mensen kwamen. Hij “werd met ontferming over hen bewogen, omdat zij waren als schapen die geen herder hebben”. Hij verliet Zijn schuilplaats en zocht een geschikte plek op waar Hij hen kon dienen. Zij ontvingen geen hulp van de priesters en oversten; maar het genezende water des levens stroomde van Christus tot hen, als Hij de menigte de weg tot redding leerde.DWE 312.2
De mensen luisterden naar de woorden van genade die zo rijkelijk van de lippen van de Zone Gods vloeiden. Zij hoorden de aangename woorden, zo eenvoudig en duidelijk, dat zij waren als de balsem van Gilead voor hun ziel. De genezing van Zijn goddelijke hand bracht blijdschap en leven aan de stervenden, en verlichting en gezondheid aan hen die aan ziekten leden. De dag leek hun een hemel op aarde toe, en zij waren zich in het geheel niet bewust, hoe lang het geleden was, sinds zij iets gegeten hadden.DWE 312.3
Eindelijk was de dag bijna om. De zon daalde in het westen en nog toefden de mensen. Jezus had de gehele dag gearbeid zonder te eten of te rusten. Hij zag bleek van vermoeidheid en honger, en de discipelen verzochten Hem, Zijn arbeid te staken. Maar Hij kon Zich niet onttrekken aan de menigte die op Hem aandrong.DWE 312.4
Ten slotte kwamen de discipelen naar Hem toe, en drongen erop aan, dat de mensen voor hun eigen belang weggezonden zouden worden. Velen waren van ver gekomen en hadden sinds de morgen niets gegeten. In de omliggende steden en dorpen zouden ze misschien voedsel kunnen kopen. Maar Jezus zei: “Geeft gij hun te eten”, en daarna wendde Hij Zich tot Filippus en vroeg: “Waar zullen wij broden kopen, dat dezen kunnen eten?” Dit zei Hij om het geloof van de discipel op de proef te stellen. Filippus keek over de zee van hoofden en bedacht, hoe onmogelijk het zou zijn om te zorgen voor voedsel dat de honger kon stillen van zulk een menigte. Hij antwoordde, dat voor tweehonderd schellingen brood nog lang niet genoeg zou zijn om onder hen te verdelen, wilde ieder een klein stukje krijgen. Jezus vroeg, hoeveel voedsel er onder de menigte gevonden kon worden. “Hier is een jongen”, zei Andreas, “die vijf gerstebroden en twee vissen heeft; maar wat betekent dit voor zovelen?” Jezus gaf opdracht, dat dit voedsel Hem gebracht moest worden. Toen gebood Hij Zijn discipelen, dat ze de mensen in het gras moesten doen zitten, in groepen van vijftig of van honderd, om de orde te bewaren en opdat allen getuigen zouden zijn van wat Hij zou gaan doen. Toen dit gebeurd was, nam Jezus het voedsel, “zag op naar de hemel, sprak de zegen uit, brak de broden en gaf ze aan Zijn discipelen, en de discipelen gaven ze aan de scharen”. “En zij aten allen en werden verzadigd. En zij raapten de brokken op, twaalf manden vol, en ook van de vissen.”DWE 313.1
Hij Die de mensen de weg geleerd had om vrede en geluk te verkrijgen, dacht evenzeer aan hun stoffelijke noden als aan hun geestelijke nood. De mensen waren vermoeid en wee. Er waren moeders aanwezig met baby’s in hun armen, terwijl kleine kinderen zich aan hun rokken vastklemden. Velen hadden urenlang gestaan. Zij hadden zulk een gespannen belangstelling gehad voor de woorden van Christus, dat ze niet eens aan zitten gedacht hadden, en de menigte was zo groot, dat er gevaar bestond, dat ze elkander onder de voet zouden lopen. Jezus wilde hun gelegenheid geven om te rusten, en Hij zei hen, te gaan zitten. Er was veel gras op die plaats, en allen konden in een gemakkelijke houding rusten.DWE 313.2
Christus verrichtte alleen wonderen om aan een werkelijke behoefte te voldoen, en ieder wonder was van dien aard, dat de mensen erdoor geleid werden naar de boom des levens, waarvan de bladeren zijn tot genezing der volkeren. Het eenvoudige voedsel, dat door de handen van de discipelen werd rondgedeeld, bevatte een ware scbat aan lessen. Het was eenvoudige kost, dat gegeven werd; vis en gerstebrood vormden het dagelijks voedsel van de vissersbevolking rondom het Meer van Galilea. Christus had de mensen een rijke maaltijd kunnen voorzetten, maar voedsel dat slechts bereid was om de eetlust te bevredigen zou geen les voor hun welzijn hebben ingehouden. Christus leerde hun in deze les, dat de natuurlijke voorzieningen van God voor de mens waren misbruikt. En nooit genoten mensen zó van de weelderige maaltijden die bereid werden ter bevrediging van een verwende smaak als deze mensen genoten van de rust en het eenvoudige voedsel dat Christus hun bood, zover van de plaats waar mensen woonden.DWE 313.3
Indien de mensen heden eenvoudig zouden zijn in hun gewoonten en zouden leven in harmonie met de wetten van de natuur, zoals Adam en Eva in den beginne deden, zou er op overvloedige wijze voorzien kunnen worden in de noden van het menselijk gezin. Er zouden minder ingebeelde behoeften zijn en meer gelegenheden om te werken op Gods wijze. Maar zelfzucht en het toegeven aan bedorven smaak hebben zonde en ellende, van overdaad aan de ene en gebrek aan de andere kant, in de wereld gebracht.DWE 314.1
Jezus trachtte niet de mensen tot Zich te trekken door te voldoen aan de begeerte naar overdaad. Voor de grote menigte, die vermoeid en hongerig was na de lange, opwindende dag, was het eenvoudige voedsel niet alleen een verzekering van Zijn macht, maar ook van Zijn tedere zorg voor hen in de gewone levensbehoeften. De Heiland heeft Zijn volgelingen niet de weelde van de wereld beloofd; hun voedsel kan eenvoudig zijn, en zelfs krap; hun lot mag omgeven zijn door armoede; maar Hij heeft Zijn belofte gegeven, dat er in hun behoefte voorzien zal worden, en Hij heeft datgene beloofd, wat veel beter is dan aardse goederen de blijvende troost van Zijn eigen aanwezigheid.DWE 314.2
Door de spijziging van de vijfduizend verwijdert Jezus de sluier van de wereld der natuur en openbaart de kracht die voortdurend werkzaam is voor ons heil. Door het voortbrengen van de oogsten der aarde verricht God dagelijks een wonder. Door de werking der natuur wordt hetzelfde werk verricht dat tot stand werd gebracht bij het spijzigen van de menigte. Mensen bereiden de grond en zaaien het zaad, maar het is het leven van God dat het zaad doet kiemen. Het zijn Gods regen en lucht en zonlicht, die “eerst een halm, daarna een aar, daarna het volle koren in de aar” te voorschijn brengen. Het is God, Die dagelijks miljoenen voedt van de oogstvelden der aarde. Er wordt een beroep op de mensen gedaan om samen te werken met God in de zorg voor het graan en het bereiden van het brood, maar vanwege dit verliezen ze de goddelijke werking uit het oog. Zij geven God niet de heerlijkheid die Zijn heilige naam toekomt. De werking van Zijn kracht wordt toegeschreven aan natuurlijke oorzaken of aan de menselijke bemiddeling. De mens wordt verheerlijkt in plaats van God, en Zijn genadegaven worden misbruikt voor zelfzuchtig gebruik en gemaakt tot een vloek in plaats van een zegen. God zoekt dit alles te veranderen. Hij verlangt, dat onze afgestompte zintuigen tot leven gewekt zullen worden, ten einde Zijn genadige goedheid te onderscheiden en Hem te verheerlijken om de werking Zijner kracht. Hij verlangt, dat wij Hem zullen herkennen in Zijn gaven, opdat ze, zoals Zijn bedoeling was, een zegen voor ons zullen zijn. Om dit doel te bereiken, werden de wonderen van Christus verricht.DWE 314.3
Nadat de menigte gespijzigd was, was er nog een overvloed van voedsel over. Maar Hij Die alle bronnen van oneindige kracht tot Zijn beschikking had, zei: “Verzamelt de overgebleven brokken, opdat niets verloren ga”. Deze woorden betekenden meer dan het verzamelen van het brood in de manden. Hierin lag een dubbele les. Er mag niets verloren gaan. Wij mogen geen tijdelijk voordeel laten voorbijgaan. Wij mogen niets voorbijzien dat geschikt zou zijn om een menselijk wezen wèl te doen. Laat alles verzameld worden dat de nood van de hongerigen der aarde zal verlichten. En in geestelijke dingen moet dezelfde voorzichtigheid betracht worden. Toen de manden met de brokken verzameld werden, dachten de mensen aan hun vrienden thuis. Zij wilden, dat die zouden delen in het brood dat Christus gezegend had. De inhoud van de manden werd verdeeld onder de begerige menigte en werd meegenomen naar het gehele omliggende gebied. Zo moesten zij, die bij het feestmaal aanwezig waren, het brood dat uit de hemel nederdaalt, aan anderen geven om de honger van de ziel te stillen. Zij moesten herhalen wat zij geleerd hadden over de heerlijke dingen Gods. Niets mocht verloren gaan. Niet één woord dat betrekking had op hun eeuwige redding mocht ongebruikt ter aarde vallen.DWE 315.1
Het wonder van de broden leert een les van afhankelijkheid van God. Toen Christus de vijfduizend spijzigde, was er geen voedsel in de naaste omgeving. Ogenschijnlijk had Hij geen middelen tot Zijn beschikking. Hier was Hij, met vijfduizend mannen, benevens de vrouwen en kinderen, in de woestijn. Hij had de grote menigte niet uitgenodigd Hem te volgen; zij kwamen zonder een uitnodiging of bevel ontvangen te hebben; maar Hij wist, dat, nadat ze zolang naar Zijn onderricht geluisterd hadden, zij hongerig en zwak zouden zijn; want Hij was één met hen in hun behoefte aan voedsel. Zij waren ver van huis, en de nacht zou weldra vallen. Velen van hen hadden geen middelen om voedsel te kopen. Hij Die om hunnentwille veertig dagen had gevast in de woestijn, wilde niet toestaan dat zij zonder gegeten te hebben naar huis terugkeerden. De Voorzienigheid van God had Jezus geplaatst waar Hij was, en Hij stelde Zich afhankelijk van Zijn hemelse Vader voor de middelen waarmee Hij in de nood kon voorzien.DWE 315.2
En wanneer wij in het nauw gebracht worden, moeten we ons afhakelijk stellen van God. Wij moeten wijsheid en verstand gebruiken bij iedere daad van ons leven, opdat wij niet, door onbezonnen bewegingen, onszelf in verzoeking brengen. Wij moeten ons niet in moeilijkheden storten door de middelen die God geschonken heeft, te veronachtzamen, en op verkeerde wijze gebruik maken van de mogelijkheden die Hij ons gegeven heeft. De arbeiders van Christus moeten onvoorwaardelijk gehoorzamen aan Zijn aanwijzingen. Het is Gods werk, en wanneer we anderen tot zegen willen zijn, moeten we ons houden aan Zijn plannen. We kunnen niet het eigen ik tot middelpunt maken; het eigen ik kan geen eer ontvangen. Indien wij te rade gaan met onze eigen gedachten, zal de Here ons met onze eigen fouten laten zitten. Maar wanneer we, nadat we Zijn aanwijzingen gevolgd hebben, in het nauw gebracht worden, zal Hij ons bevrijden. Wij mogen het niet opgeven in ontmoediging, maar in iedere nood moeten we hulp zoeken bij Hem Die oneindige bronnen tot Zijn beschikking heeft. Dikwijls zullen wij omringd worden door moeilijke omstandigheden, en dan moeten we, in het volste vertrouwen, ons afhankelijk stellen van God. Hij zal iedere ziel bewaren die in verwarring gebracht is doordat hij trachtte de weg des Heren te blijven volgen.DWE 316.1
Christus heeft ons door de profeet geboden: “Dat gij voor de hongerige uw brood breekt”, en “de verdrukte verzadigt”, “als gij een naakte ziet, dat gij hem bekleedt”, en “arme zwervelingen in Uw huis brengt”. Hij heeft ons gezegd: “Gaat heen in de gehele wereld, verkondigt het evangelie aan de ganse schepping”. Maar hoe dikwijls ontzinkt ons de moed en schiet ons geloof te kort, wanneer we zien hoe groot de nood is en hoe gering de middelen zijn die wij in onze hand hebben. Evenals Andreas die op de vijf gerstebroden en de twee visjes zag, roepen we uit: “Wat betekent dit voor zovelen?” Dikwijls aarzelen we, onwillig om alles te geven wat wij hebben, daar wij bang zijn het te besteden voor, en dat het besteed wordt door, anderen. Maar Jezus heeft ons geboden: “Geeft gij hun te eten”. Zijn bevel is een belofte, en daarachter bevindt zich dezelfde kracht die de menigte aan het meer spijzigde.DWE 316.2
In de daad van Christus, om in de stoffelijke noden van een hongerige schare te voorzien, is een diep geestelijke les verborgen voor al Zijn arbeiders. Christus heeft het van de Vader ontvangen; Hij deelde het uit aan Zijn discipelen; zij deelden het uit aan de menigte; en de mensen gaven het aan elkander. Zo zullen allen die met Christus verbonden zijn, van Hem het brood des levens, het hemels voedsel, ontvangen, en het aan anderen uitdelen.DWE 316.3
In vol vertrouwen op God nam Jezus de kleine voorraad broden; en hoewel er slechts een kleine hoeveelheid was voor Zijn eigen kring van discipelen, nodigde Hij hen niet uit om te eten, maar begon het onder hen te verdelen, en gebood hun de mensen te bedienen. Het voedsel vermenigvuldigde in Zijn handen; en de handen van de discipelen, die uitgestoken waren naar Christus, Die Zelf het Brood des Levens is, waren nooit leeg. De kleine voorraad was voldoende voor allen. Nadat in de behoefte van de mensen was voorzien, werden de brokken opgeraapt, en aten Christus en zijn discipelen samen van het kostelijke voedsel dat de Hemel geschonken had.DWE 317.1
De discipelen waren het verbindingskanaal tussen Christus en het volk. Dit dient een grote bemoediging te zijn voor Zijn discipelen van nu. Christus is het grote middelpunt, de bron van alle kracht. Zijn discipelen moeten hun voorzieningen van Hem ontvangen. De meest intelligente, de meest geestelijk ingestelde, kan alleen uitdelen wanneer hij ontvangt. Van zichzelf kunnen zij in geen enkele behoefte van de ziel voorzien. Wij kunnen slechts dat mededelen wat wij ontvangen van Christus; en wij kunnen slechts ontvangen, wanneer wij aan andere mededelen. Wanneer wij voortgaan met uitdelen, blijven wij ook ontvangen, en hoe meer we uitdelen, des te meer zullen we ontvangen. Zo kunnen wij voortdurend geloven, vertrouwen, ontvangen en uitdelen.DWE 317.2
Het werk om het koninkrijk van Christus op te bouwen, zal voorwaarts gaan, hoewel het schijnbaar langzaam gaat en onmogelijkheden schijnen te getuigen tegen vooruitgang. Het is Gods werk, en Hij zal voorzien in de middelen, en zal helpers zenden; ware, ernstige discipelen, wier handen ook gevuld zullen worden met voedsel voor de hongerige menigte. God is niet ongedachtig aan hen die in liefde arbeiden om het woord des levens te geven aan verlorengaande zielen, die op hun beurt hun handen uitsteken om voedsel voor andere hongerige zielen.DWE 317.3
In ons werk voor God bestaat het gevaar, dat we te veel vertrouwen op datgene wat de mens met zijn talenten en bekwaamheid kan doen. Op die manier verliezen we de ene Meester-Arbeider uit het oog. Maar al te dikwijls slaagt de werker voor Christus er niet in zijn persoonlijke verantwoordelijkheid te beseffen. Hij verkeert in gevaar zijn last af te schuiven op organisaties, in plaats van te vertrouwen op Hem Die de bron van alle kracht is. Het is een grote fout, te vertrouwen op menselijke wijsheid of aantal in het werk van God. Succes vol werk voor Christus is niet zozeer afhankelijkheid van aantal of talent als wel van zuiverheid van bedoeling, de ware eenvoud van een ernstig, afhankelijk geloof. Er moeten persoonlijke verantwoordelijkheden gedragen worden, persoonlijke plichten moeten we op ons nemen, persoonlijke pogingen moeten aangewend worden om hen te bereiken die Christus nog niet kennen. In plaats van uw verantwoordelijkheid af te schuiven op iemand anders, van wie u meent dat hij meer gaven bezit dan uzelf, moet u werken naar in uw vermogen ligt.DWE 317.4
Wanneer de vraag doordringt tot uw hart: “Waar zullen wij broden kopen, dat dezen kunnen eten?” laat dan uw antwoord niet het antwoord van ongeloof zijn. Toen de discipelen het bevel van de Heiland: “Geeft gij hun te eten” hoorden, kwamen allerlei moeilijkheden in hun gedachten. Zij vroegen: Moeten wij naar de dorpen gaan om brood te kopen? Ook nu, wanneer de mensen hongerig zijn naar brood des levens, vragen de kinderen des Heren: Zullen wij iemand van verre laten komen om hen te spijzigen? Maar wat zei Christus? “Laat de mensen gaan zitten”, en Hij spijzigde hen daar. Wanneer u dus omringd bent door zielen in nood, weet dan, dat Christus er is. Spreek in vol vertrouwen met Hem. Breng uw gerstebroden tot Jezus.DWE 318.1
De middelen die in ons bezit zijn, schijnen misschien niet voldoende voor het werk; maar wanneer we voorwaarts zullen gaan in het geloof, vertrouwende op de algenoegzame kracht van God, zullen ons overvloedige bronnen ter beschikking komen. Indien het werk van God is, zal Hij Zelf voorzien in de middelen om het tot stand te brengen. Hij zal een eerlijk, eenvoudig vertrouwen in Hem belonen. Het weinige dat wijs en economisch gebruikt wordt in de dienst van de Here des hemels, zal vermeerderen iedere keer dat het uitgedeeld wordt. In de hand van Christus bleef de kleine voorraad voedsel onverminderd, tot de hongerige menigte voldaan was. Indien wij gaan tot de Bron van alle kracht, met de handen van ons geloof uitgestrekt om te ontvangen, zullen we gesteund worden in ons werk, zelfs onder de moeilijkste omstandigheden, en we zullen in staat zijn anderen het brood des levens te schenken.DWE 318.2
De Here zegt: “Geeft, en u zal gegeven worden”. “Wie karig zaait, zal ook karig oogsten, en wie mildelijk zaait, zal ook mildelijk oogsten... En God is bij machte alle genade in u overvloedig te schenken, opdat gij, in alle opzichten te allen tijde van alles genoegzaam voorzien, in alle goed werk overvloedig moogt zijn, gelijk geschreven staat:DWE 318.3
Hij heeft uitgedeeld, aan de armen gegeven,
Zijn gerechtigheid blijft in eeuwigheid.DWE 319.1
Hij nu Die zaad verschaft aan de zaaier en brood tot spijze, zal u uw zaaisel verschaffen en vermeerderen, en het gewas uwer gerechtigheid doen opschieten, terwijl gij in alles verrijkt wordt tot alle onbekrompenheid, welke door onze bemiddeling dankzegging aan God bewerkt”.DWE 319.2