Loading...
Larger font
Smaller font
Copy
Print
Contents
  • Results
  • Related
  • Featured
No results found for: "".
  • Weighted Relevancy
  • Content Sequence
  • Relevancy
  • Earliest First
  • Latest First
    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents

    Hoofdstuk 29—De hemelvaart.

    DES Heilands werk op aarde was volbracht. De tijd was nu gekomen, dat Hij naar Zijn hemelsch tehuis zou terugkeeren. Hij had overwonnen, en stond op het punt Zijn plaats aan de zijde Zijns Vaders op den troon des lichts en der heerlijkheid weer te gaan innemen,JH 169.1

    Jezus koos den Olijfberg als de plaats voor Zijn hemelvaart. Door de elven vergezeld, begaf Hij Zich op weg naar den berg. Maar de discipelen waren er zich niet van bewust, dat dit hun laatste samenzijn mét den Heere was. Terwijl zij voortwandelden, gaf de Heiland hun Zijn laatste aanwijzingen. Juist vóór Hij hen verliet, gaf Hij deze heerlijke ‘belofte, die iederen volgeling van Jezus zoo dierbaar is: “En ziet, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld.” Matt. 28:20.JH 169.2

    Zij gingen over den top heen, naar de zijde van Bethanië. Hier hielden zij stil en stonden om hun Heere heen. Zijn gelaat scheen van lichtgloed te stralen, terwijl Hij hen in liefde aanzag. Woorden der diepste teederheid waren de laatste, die van des Heilands lippen hun ooren troffen.JH 169.3

    Met de handen zegenend uitgebreid voer Hij lang-zaam uit het midden van hen op. Terwijl Hij opwaarts ging, staarden de discipelen door vrees getroffen, Hem met gespannen blikken na, om nog een laatsten blik van hun opvarenden Heere op te vangen. Een wolk nam Hem weg van hun oogen. Op hetzelfde oogenblik zweefde de zoetste en vroolijkste muziek van het engelenkoor tot hen neer.JH 169.4

    Terwijl de discipelen nog opwaarts staarden, spraken hun stemmen toe, welke klonken als de reinste muziek. Zij keerden zich om, en zagen twee engelen in menschengedaante, die hun toespraken en zeiden:JH 170.1

    “Gij Galileesche mannen! wat staat gij en ziet op naar den hemel? Deze Jezus, die van u opgenomen is in den hemel, zal alzoo komen, gelijkerwijs gij Hem naar den hemel hebt zien heenvaren.” Hand. 1:11.JH 170.2

    Deze engelen behoorden tot het gezelschap, dat neergekomen was, om den Heiland te geleiden op weg naar Zijn hemelsch tehuis. Uit medelijden en liefde jegens hen, die beneden achtergebleven waren, verwijlden zij, om hun te verzekeren, dat deze scheiding niet voor altijd zou zijn.JH 170.3

    Toen de discipelen naar Jeruzalem terugkeerden, zag het volk hen met verwondering aan. Men had verwacht, dat zij na het verhoor en de kruisiging van hun Heere zich teleurgesteld en beschaamd zouden toonen. Hun vijanden verwachtten op hun aangezichten verdriet en teleurstelling te lezen.JH 170.4

    In plaats daarvan zagen zij slechts blijdschap en verrukking. Hun aangezichten straalden van een geluk, dat niet van de aarde was. Zij treurden niet over teleurgestelde verwachtingen, maar hun harten waren vol van lof en dank aan God.JH 170.5

    Met blijdschap verhaalden zij de wonderlijke ge-schiedenis van Jezus’ opstanding en hemelvaart en hun getuigenis werd door velen aangenomen. JH 170.6

    De discipelen hadden nu geen vrees meer voor de toekomst. Zij wisten, dat hun Heiland in den hemel was en dat Hij nog met hen mee leefde. Zij wisten, dat Hij de verdiensten van Zijn bloed voor God bepleitte; dat Hij Zijn verwonde handen en voeten aan den Vader toonde, ten getuige van den prijs, dien Hij voor Zijn verlosten betaald had.JH 172.1

    Zij wisten, dat Hij wederkomen zou en al de heilige engelen met Hem, en naar deze gebeurtenis zagen zij uit met groote blijdschap en sterk verlangen.JH 172.2

    Toen Jezus op den Olijfberg uit hun gezicht verdween, ontmoette Hem een hemelsche schaar, die met gezangen van vreugde en triomf Hem opwaarts begeleidde.JH 172.3

    Aan de poorten der stad Gods wachtte een ontelbare menigte engelen op Zijn komst. Toen zij de poorten naderden, richtten zich de engelen, die den Heiland be-geleidden, op zegevierenden toon tot de schaar aan de poorten, zeggende:JH 172.4

    “Heft uwe hoofden op, gij poorten;
    En verheft u, gij eeuwige deuren;
    Opdat de Koning der eere inga!”
    JH 172.5

    De wachtende engelen aan de poorten vroegen:JH 172.6

    “Wie is de Koning der eere?”JH 172.7

    Dit zeiden zij, niet omdat zij niet wisten wie Hij was, maar omdat zij het antwoord van den verhevensten lof wenschten te hooren. En het antwoord luidde:JH 172.8

    “De Heere, sterk en geweldig,
    De Heere, geweldig in den strijd.
    Heft uw hoofden op, gij poorten!
    Ja, heft op, gij eeuwige deuren!
    Opdat de Koning der eere inga!”
    JH 172.9

    Wederom vroegen de wachtende engelen:JH 173.1

    “Wie is Hij, deze Koning der eere?”JH 173.2

    De begeleidende engelen antwoordden in wellui-dende akkoorden:JH 173.3

    “De Heere der heirscharen,
    Die is de Koning der eere!”
    JH 173.4

    Ps. 24:7—10.JH 173.5

    Daarop openden zich de poorten van de stad Gods wijd en de engelenschaar zweefde er door bij het geklank van vreugdemuziek.JH 173.6

    Het gansche hemelsche heirleger wachtte om hun teruggekeerden Vorst te eeren en Hem Zijn plaats op den troon Zijns Vaders te zien innemen.JH 173.7

    Maar nog kon Hij de kroon der heerlijkheid en het koninklijk kleed niet ontvangen. Hij had nog een verzoek aan Zijn Vader te doen, aangaande Zijn uitverkorenen op de aarde. Hij kon hun eer niet aannemen, totdat Zijn gemeente zou zijn gerechtvaardigd en aangenomen in tegenwoordigheid van al de hemelsche wezens.JH 173.8

    Vóór de fondamenten der aarde gelegd werden, hadden de Vader en de Zoon een verbond gemaakt om den mensch te verlossen, indien hij door Satan zou worden overwonnen. Zij hadden elkaar plechtig de hand er op gegeven, dat Jezus borg zou worden voor het menschelijk geslacht. Hieraan had Jezus nu voldaan. En nu verklaarde Hij voor den Vader:JH 173.9

    “Vader! het is volbracht. Ik heb Uw wil gedaan, o Mijn God! Ik heb het werk der verlossing voleindigd. Indien aan Uw gerechtigheid is voldaan, dan wil Ik, dat degenen, ,die Gij Mij gegeven hebt, zijn mogen, waar Ik ben‘.”JH 173.10

    Hierom pleit Jezus voor Zijn gemeente. Hij vereenigt Zijn belangen met de hunne, en met een liefde en volharding sterker dan de dood, verdedigt Hij hun rechten en titels, die Hij verworven heeft door Zijn bloed.JH 174.1

    En het antwoord van den Vader op deze bede was vervat in de proclamatie: “Laat al de engelen Gods Hem aanbidden.” Hebr. 1 :6.JH 174.2

    Met vreugde vereerden de leiders van het hemelsche heirleger den Verlosser. De ontelbare schaar van engelen bogen zich neder voor Hem en de hemelzalen weerklonken van den jubelkreet:JH 174.3

    “Het Lam, dat geslacht is, is waardig te ontvangen de kracht, en rijkdom en wijsheid, en sterkte en eer, en heerlijkheid en dankzegging.” Openb. 5:13.JH 174.4

    Jezus’ volgelingen zijn aangenomen “in den Geliefde”. In tegenwoordigheid van al de hemelsche wezens heeft de Vader het verbond, met Christus gemaakt, bevestigd, namelijk, dat Hij boetvaardige en gehoorzame menschen wil aannemen en liefhebben, gelijk Hij Zijn Zoon liefheeft. Waar de Verlosser is, daar zullen de verlosten ook zijn.JH 174.5

    De Zoon van God heeft over den Vorst der duisternis getriomfeerd en zonde en dood overwonnen. De hemel weerklinkt van muziek, wanneer stemmen in verheven tonen jubelen:JH 174.6

    “Hem, die op den troon zit en het Lam, zij de dankzegging en de eer, en de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid!” Openb. 5:13.JH 174.7

    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents