Loading...
Larger font
Smaller font
Copy
Print
Contents
  • Results
  • Related
  • Featured
No results found for: "".
  • Weighted Relevancy
  • Content Sequence
  • Relevancy
  • Earliest First
  • Latest First
    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents

    Hoofdstuk 23—Golgotha.

    JEZUS werd onder de spotternij en het geschreeuw van de menigte naar Golgotha voortgedreven. Toen Hij de poort van het hof van Pilatus voorbijging, werd Hem het zware kruis, dat voor Barabbas gereed gemaakt was, op de gekneusde en bloedende schouders gelegd.JH 140.1

    De last was te zwaar voor den Heiland in Zijn ver-moeiden, lijdenden toestand. Hij was nog slechts een kleinen afstand gegaan, toen Hij onder het kruis flauw viel.JH 140.2

    Toen Jezus bijkwam, werd Hem het kruis opnieuw op de schouders gelegd. Hij waggelde er eenige stappen mee vooruit, en viel toen andermaal als levenloos ter aarde. Zijn vervolgers verstonden nu, dat het Hem onmogelijk was verder te gaan met Zijn pak, en wisten niet, waar zij iemand zouden vinden, die den vernederenden last zou willen dragen.JH 140.3

    Juist op dat oogenblik ontmoetten zij Simon van Cyrene, die in tegenovergestelde richting liep. Zij grepen hem terstond, en dwongen hem, het kruis naar Golgotha te dragen.JH 140.4

    De zonen van Simon waren discipelen van Jezus, maar hij zelf had nooit den Heiland openlijk aangenomen. De last, dien hij aldus gedwongen werd te torsen, werd het middel tot zijn bekeering. Simon was van dien tijd af altijd dankbaar voor het voorrecht van het kruis des Verlossers te hebben mogen dragen. De gebeurtenissen op Golgotha en de woorden door Jezus uitgesproken, leidden er Simon toe, Hem als den Zoon van God te erkennen.JH 140.5

    Op de kruisigingsplaats aangekomen, werden de veroordeelden aan de martelwerktuigen gebonden. De twee dieven worstelden met degenen, die hen op het kruis uitstrekten; maar de Heiland bood geen tegenstand.JH 141.1

    De moeder van Jezus was Hem op dien vreeseiijken tocht naar Golgotha gevolgd. Zij verlangde Hem bij te staan, toen Hij uitgeput onder Zijn last neerviel, maar dat voorrecht werd haar niet vergund.JH 141.2

    Bij iederen stap van dien vermoeienden weg had zij verwacht, dat Hij Zijn Goddelijke kracht openbaren zou, en Zich vrij maken van de moordzuchtige schaar. En nu het laatste tooneel bereikt was, en zij de moordenaars aan het kruis gebonden zag, welk een angst van twijfel had zij te doorstaan!JH 141.3

    Zou Hij, die de dooden opgewekt had, Zich aan het kruis laten slaan? Zou de Zone Gods Zich aldus gruwzaam laten dooden? Moest zij haar geloof laten varen, dat Hij de Messias was?JH 141.4

    Zij zag Zijn handen zich op het kruis uitstrekken, — die handen, welke altijd in zegening over de lijdenden waren uitgestrekt geweest. Hamer en spijkers werden gebracht en toen de nagelen door het teedere vleesch gedreven werden, verloor zij haar bewustzijn en moest door de discipelen van het gruwelijk schouwspel weggedragen worden.JH 141.5

    De Heiland uitte geen enkele klacht; Zijn gelaat bleef bleek en kalm, maar groote droppels zweet stonden op Zijn voorhoofd. Zijn discipelen waren het vreeselijke tooneel ontvlucht. Hij trad de pers alleen, en er was niemand van de volken met Hem. Jes. 63:3.JH 142.1

    Terwijl de soldaten hun gruwelijk werk deden, vestigden zich de gedachten van Jezus, Zijn eigen lijden vergetende, op de schrikkelijke vergelding, welke Zijn vervolgers eenmaal zouden moeten ontvangen. Hij had medelijden met hen in hun onwetendheid, en bad:JH 142.2

    “Vader! vergeef het hun, want zij weten niet, wat zij doen.” Luk. 23:34.JH 142.3

    Jezus was bezig het recht te verdienen, om der menschen voorspraak te worden. Dat gebed van Christus voor Zijn vijanden sloot de geheele wereld in. Het omvatte iederen zondaar, die geleefd had, of die leven zou, van het begin der wereld af tot het einde des tijds toe.JH 142.4

    Wanneer wij zondigen, wonden wij Jezus opnieuw. Voor ons heft Hij Zijn doorboorde handen op voor den troon des Vaders en zegt: “Vader! vergeef het hun, want zij weten niet, wat zij doen.”JH 142.5

    Zoodra Jezus aan het kruis genageld was, werd het door sterke mannen opgeheven, en met groot geweld in het gat gestooten, dat ervoor bereid was. Dit veroorzaakte den Zone Gods hevige pijn.JH 142.6

    Pilatus schreef toen een opschrift in het Latijn, het Grieksch, en het Hebreeuwsch, en plaatste het op het kruis, boven het hoofd van Jezus, waar allen het zien konden. Het luidde:JH 142.7

    “Jezus de Nazarener, de Koning der Joden.”JH 144.1

    De Joden verzochten, dat dit veranderd zou worden. De overpriesters zeiden: “Schrijf niet: de Koning der Joden; maar dat Hij gezegd heeft: Ik ben de Koning der Joden.”JH 144.2

    Maar Pilatus was boos op zichzelven over zijn zwakheid van zooeven. Ook verachtte hij de ijverzuchtige en booze overheden diep. Daarom antwoordde hij: “Wat ik geschreven heb, dat heb ik geschreven.” Joh. 19:19, 21, 22.JH 144.3

    De soldaten verdeelden de kleederen van Jezus onder zich. Een van Zijn kleederen was geweven zonder naad en daarover ontstond een twist. Deze twist werd beslecht door het lot te werpen. Dit was door een van Gods profeten voorspeld. Hij had geschreven: “Zij deelen Mijn kleederen onder zich en werpen het lot over Mijn gewaad.” Ps. 22:19.JH 144.4

    Toen Jezus opgeheven was aan het kruis, vereenigden priesters, overheden en schriftgeleerden zich met het gepeupel om den stervenden Zoon van God te bespotten en te beschimpen, zeggende:JH 144.5

    “Indien Gij de Koning der Joden zijt, zoo verlos U zelven.” Luk. 23:37.JH 144.6

    “Anderen heeft Hij verlost, Hij kan zich zelven niet verlossen. Indien Hij de Koning Israels is, dat Hij nu afkome van het kruis, en wij zullen Hem gelooven. Hij heeft op God betrouwd; dat Hij Hem nu verlosse, indien Hij Hem wel wil! Want Hij heeft gezegd: Ik ben Gods Zoon.” Matt. 27:42, 43.JH 144.7

    “En die voorbijgingen, lasterden Hem, schuddende hun hoofden, en zeggende: Ha! Gij, die den tempel afbreekt, en in drie dagen opbouwt, behoud U Zelven, en kom af van het kruis.” Mark. 15:29. 30.JH 144.8

    Jezus had van het kruis kunnen afkomen. Maar indien Hij dat gedaan had, hadden wij nooit kunnen zalig worden. “Hij is om onze overtredingen verwond; om onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld; de straf, die ons den vrede aanbrengt was op Hem en door Zijn striemen is ons genezing geworden.” Jes. 53:5.JH 145.1

    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents