Loading...
Larger font
Smaller font
Copy
Print
Contents
  • Results
  • Related
  • Featured
No results found for: "".
  • Weighted Relevancy
  • Content Sequence
  • Relevancy
  • Earliest First
  • Latest First
    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents

    Het Einde van de Strijd

    Aan het einde van de duizend jaren keert Christus weder naar de aarde terug. Hij is vergezeld van de scharen van de verlosten, en omstuwd door een lijfwacht van engelen. Terwijl Hij in vreselike majesteit nederdaalt, roept Hij de goddeloze doden op, om hun doem aan te horen. Ze komen te voorschijn als een machtige schare, talloos als het zand van de zee. Welk een tegenstelling met degenen, die bij de eerste opstanding opgewekt zijn! De rechtvaardigen waren met onsterfelike jeugd en schoonheid bekleed. De goddelozen dragen de sporen van krankheid en dood.GT 771.1

    Elk oog in die grote schare wendt zich, om de heerlikheid van de Zoon van God te aanschouwen. Eenstemmig roept de goddeloze menigte uit: “Gezegend is Hij, die daar komt in de naam des Heren!” Het is geen liefde tot Jezus, die deze uiting ingeeft. De kracht van de waarheid perst de woorden van onwillige lippen. Gelijk de goddelozen in hun graven gegaan zijn, zo komen ze eruit voort, met dezelfde vijandschap tegen Christus, en dezelfde opstandige geest. Ze zullen geen nieuwe proeftijd hebben, waarin ze het verkeerde van hun leven in het verledene kunnen verbeteren. Daardoor zou niets gewonnen worden. Een levenstijd van overtreding heeft hun harten niet verzacht. Een tweede proeftijd, indien die hun gegeven werd, zou doorgebracht worden gelijk de eerste, met het ontwijken van de eisen, die God stelt, en het stoken van opstand tegen Hem.GT 771.2

    Christus daalt neder op de Olijfberg, vanwaar Hij na Zijn opstanding ten hemel voer, en waar de engelen de belofte van Zijn wederkomst uitspraken. De profeet zegt: “De Heer, mijn God, zal komen en al de heiligen met U.” “En Zijn voeten zullen te dien dage staan op de Olijfberg, die vor Jeruzalem ligt tegen het Oosten; en de Olijfberg zal in tweeën gespleten worden . . . zodat er een grote vallei zal zijn.” “En de Heer zal tot Koning over de ganse aarde zijn; te dien dage zal de Heer één zijn, en Zijn naam één.”1Zach. 14:5, 4, 9. Terwijl het Nieuwe Jeruzalem in schitterende pracht uit de hemel daalt, blijft het rusten op de plaats, die gereinigd en toebereid is om het te ontvangen, en Christus gaat met Zijn volk en de engelen de heilige stad binnen.GT 772.1

    Nu bereidt Satan zich voor tot een laatste, machtige strijd om de opperheerschappij. Terwijl hij van zijn macht beroofd was, en afgesneden van zijn werk van misleiding, was de vorst van het kwaad ellendig en terneder gedrukt ; maar nu de goddeloze doden opgewekt zijn, en hij de grote scharen aan zijn zijde ziet, wordt zijn hoop verlevendigd, en neemt hij het besluit, de grote strijd niet op te geven. Hij zal al de legerscharen van de gedoemden onder zijn banier oproepen, en door hen zijn plannen trachten uit te voeren. De goddelozen zijn Satans gevangenen. Door Christus te verwerpen, hebben ze het bestuur van de opstandige leider aangenomen. Ze zijn gereed, naar zijn voorstellen te luisteren, en zijn last uit te voeren. Nog altijd, overeenkomstig zijn aloude sluwheid, komt hij er niet voor uit, dat hij Satan is. Hij beweert de vorst te zijn, die de rechtvaardige eigenaar van de wereld is, en wiens erfdeel hem op onwettige wijze afhandig is gemaakt. Hij stelt zich aan zijn misleide onderdanen als een verlosser voor, verzekert hun, dat zijn macht hen uit hun graven te voorschijn geroepen heeft, en dat hij op het punt staat. hen van de wreedste tirannie te bevrijden. Daar de tegenwoordigheid van Christus weggenomen is, werkt Satan wonderen om zijn aanspraken te steunen. Hij maakt de zwakken sterk, en boezemt allen zijn eigen geest en geestdrift in. Hij stelt voor, hen tegen het kamp van de heiligen aan te voeren, en de stad Gods in te nemen. Met duivelse verrukking wijst hij op de talloze miljoenen, die van de doden zijn opgewekt, en verklaart, dat hij als hun leider zeer wel in staat is, de stad te overrompelen, en zijn troon en koninkrijk te herwinnen.GT 772.2

    Onder die grote schare zijn er een menigte van het eeuwenoude geslacht, dat vor de vloed leefde; mannen van hoge gestalte en reusachtig verstand, die, overmeesterd door de beheersende invloed van gevallen engelen, al hun bekwaamheid en kennis besteed hebben aan de verheffing van zichzelven; mannen, wier wondervolle kunstwerken er de wereld toe leidden, hun genie te vergoden, maar wier wreedheid en boze uitvindingen, welke de aarde verontreinigden, en het beeld van God uitwisten, Hem tot hun verdelging van de aardbodem gebracht heeft. Er zijn daar koningen en legerhoofden, die volken hebben overwonnen; dappere mannen, die nooit een slag verloren hebben; trotse, ijverzuchtige strijders, wier nadering koninkrijken heeft doen beven. In de dood hebben dezen geen verandering ondergaan. Terwijl ze uit het graf opkomen, nemen ze de draad van hun gedachten weder op, juist waar die afgebroken is. Ze worden gedreven door hetzelfde verlangen om te overwinnen, dat hen beheerste, toen ze vielen.GT 774.1

    Satan houdt raad met zijn engelen, en daarna met deze koningen en overwinnaars en machtigen. Ze zien op de macht en de getalsterkte aan hun zijde, en verklaren, dat de schare binnen de stad klein is in vergelijking met de hunne, en overwonnen kan worden. Ze maken plan om bezit te nemen van de schatten en de heerlikheid van het Nieuwe Jeruzalem. Allen beginnen zich dadelik op de strijd voor te bereiden. Bekwame handwerkslieden maken oorlogstuig. Legerhoofden, om hun sukses beroemd, roepen de menigten oorlogzuchtige lieden op om zich in legerbenden en afdelingen te scharen.GT 774.2

    Eindelik wordt het bevel om op te rukken gegeven, en zet zich de ontelbare menigte in beweging,— een leger, als nimmer door aardse overwinnaars opgeroepen is, of dat de verenigde machten van alle eeuwen, sedert de oorlog op aarde begon, ooit hebben kunnen evenaren. Satan, de machtigste strijder, trekt vooraan, en zijn engelen verenigen hun krachten voor deze laatste kamp. Koningen en krijgslieden zijn in zijn gevolg, en de menigten volgen in grote afdelingen, elk onder een aangewezen hoofd. Met krijgskundige nauwkeurigheid trekken de dichte gelederen voorwaarts over de hobbelige, oneffen grond naar de stad Gods. Op bevel van Jezus worden de poorten van het Nieuwe Jeruzalem gesloten; Satans legerscharen omringen de stad, en maken zich gereed voor de aanval.GT 775.1

    Nu verschijnt Christus weder ten aanschouwen van Zijn vijanden. Ver boven de stad, op een grondstuk van gepolijst goud, is een troon, hoog en verheven. Op die troon zit de Zoon van God, en rondom Hem zijn de onderdanen van Zijn koninkrijk. De kracht en majesteit van Christus kan geen taal beschrijven, geen penseel schilderen. De heerlikheid van de Eeuwige Vader omringt Zijn Zoon. De glans van Zijn tegenwoordigheid vervult de stad Gods, stroomt uit tot buiten de poorten, en giet zijn stralen over de gehele aarde uit.GT 775.2

    Het dichtst bij de troon zijn degenen, die eens voor de zaak van Satan ijverden, maar die, als vuurbranden uit het vuur gerukt, hun Heiland met diepe, innige toewijding gevolgd zijn. Daarop volgen degenen, die een Christelik karakter vervolmaakt hebben te midden van valsheid en ontrouw; zij, die de wet van God geëerd hebben, toen de Christelike wereld die van nul en gener waarde verklaarde, en de miljoenen van alle eeuwen, die om hun geloof de marteldood hebben ondergaan. En verder is de “grote schare, die niemand tellen kan, uit alle natieën, en geslachten, en volken en talen” “vor de troon en vor het Lam, bekleed met lange, witte klederen, en palmtakken in hun handen.”1Openb. 7:9. Hun strijd is over, hun overwinning is bevochten. Ze hebben de loop gelopen, en de prijs behaald. De palmtak in hun handen is het teken van hun overwinning, het witte kleed een zinnebeeld van de vlekkeloze gerechtigheid van Christus, die nu de hunne is.GT 775.3

    De verlosten heffen een loflied aan, dat door de gewelven van de hemel heen en weer klinkt: “De zaligheid is aan onze God, die op de troon zit, en het Lam.” En engel en seraf stemmen samen in de aanbidding. Terwijl de verlosten de kracht en de boosheid van Satan aanschouwd hebben, hebben ze ingezien, als nooit tevoren, dat geen kracht, behalve die van Christus, hen overwinnaars had kunnen maken. Onder die ganse blinkende schare is er niet één, die zijn zaligheid aan zichzelf toeschrijft, alsof hij door eigen kracht en goedheid had overwonnen. Niets wordt gezegd van wat ze gedaan of geleden hebben; maar de hoofdinhoud van ieder lied, de grondtoon van elk lofgezang is: De zaligheid zij aan onze God en het Lam.GT 776.1

    In tegenwoordigheid van de verzamelde bewoners van aarde en hemel heeft de laatste kroning van de Zoon van God plaats. En nu, bekleed met de opperste majesteit en macht, spreekt de Koning der koningen het oordeel uit over de opstandelingen tegen Zijn bestuur, en oefent Hij recht over degenen, die Zijn wet overtreden en Zijn volk verdrukt hebben. De profeet Gods zegt: “Ik zag een grote, witte troon, en Degene, Die daarop zat, van Wiens aangezicht de aarde en de hemel wegvloden, en geen plaats is voor die gevonden. En ik zag de doden, klein en groot, staande voor God; en de boeken werden geopend; en een ander boek werd geopend, dat des levens is; en de doden werden geoordeeld uit hetgeen in de boeken geschreven was, naar hun werken.”2Openb. 20:11, 12.GT 776.2

    Zodra de registers geopend zijn, en het oog des Heren op de goddelozen geslagen is, zijn ze zich bewust van elke zonde, die ze ooit begaan hebben. Ze zien juist, waar hun voeten van het pad van reinheid en heiligheid afgedwaald zijn; juist, hoever trots en opstand hen gebracht hebben in de overtreding van de wet Gods. De verleidende verzoekingen, die ze aangemoedigd hebben door aan de zonde toe te geven, de zegeningen, die ze in vloek hebben verkeerd, de bespottingen van de boodschappers Gods, de verworpen waarschuwingen, de stromen van genade, die het harde, onbekeerlike hart afgeslagen heeft,— dat alles vertoont zich, alsof het in vurige letters geschreven was.GT 776.3

    Boven de troon wordt het kruis gezien, en als een panorama vertonen zich de tonelen van Adams verzoeking en val, en de opeenvolgende stappen in het grote verlossingsplan. De nederige geboorte van de zaligmaker; Zijn jonge leven van eenvoud en gehoorzaamheid; Zijn doop in de Jordaan; het vasten en de verzoeking in de woestijn; Zijn openbare bediening, waarin Hij aan de mens de kostbaarste zegeningen van de hemel ontvouwde; de dagen vol daden van liefde en genade; de nachten van gebed en waken in de eenzaamheid van de bergen; de lagen van nijd, haat en kwaadwilligheid, waarmede Zijn weldaden vergolden werden ; de vreselike, geheimzinnige zielsnood in Gethsemané, onder de verpletterende last van de zonden van de gehele vereld; Zijn verraad in de handen van het moordzuchtig gepeupel; de schrikkelike gebeurtenissen van die afgrijselike nacht,— de gevangene, die geen weerstand bood, verlaten van Zijn meest beminde discipelen, ruw door de straten van Jeruzalem gesleurd; de Zoon van God, triomferend ten toon gesteld voor Annas, terechtgesteld in het paleis van de hogepriester, in de gerechtszaal van Pilatus, vor de lafhartige en wrede Herodes, bespot, gesmaad, gepijnigd en ter dood veroordeeld—alles wordt in levendige kleuren in beeld gebracht.GT 777.1

    En nu gaan aan de terugdeinzende menigte de laatste tonelen voorbij — de geduldige Lijder, het pad naar Golgotha betredend; de Vorst des hemels, hangende aan het kruis; de trotse priesters en het smalende gemeen, de spot drijvend met Zijn doodstrijd; de bovennatuurlike duisternis;GT 777.2

    de schuddende aarde, de gescheurde rotsen, de geopende graven, het ogenblik aanduidend, waarop de Zaligmaker van de wereld de geest gaf. Het vreselik schouwspel vertoont zich juist, zoals het geweest is. Noch Satan, noch zijn engelen of onderdanen zijn bij machte, zich af te wenden van het beeld van hun eigen werk. Elkeen, die er aan deelgenomen heeft, herinnert zich de rol, die hij heeft gespeeld. Herodes, die de onschuldige kinderen van Bethlehem doodde, ten einde de Koning Israëls te verderven; de lage Herodias, op wier schuldige ziel het bloed van Johannes de Doper rust; de zwakke, kruipende Pilatus; de spottende krijgsknechten; de priesters en oversten, en de waanzinnige schare, die uitriep: “Zijn bloed kome over ons en onze kinderen!”—allen aanschouwen de ontzaglikheid van hun schuld. Ze zoeken tevergeefs zich te verbergen voor de Goddelike majesteit van Zijn aangezicht, die de glans van de zon te boven gaat, terwijl de verlosten hun kronen aan de voeten van de Heiland nederwerpen, uitroepende: “Hij stierf voor mij!”GT 778.1

    Onder de verloste scharen zijn de apostelen van Christus, de heldhaftige Paulus, de vurige Petrus, de beminde en minnende Johannes, en hun trouwe broederen, en met hen de grote menigte martelaren; terwijl buiten de muren, tezamen met al wat laag en afschuwelik is, diegenen zich bevinden, door wie ze vervolgd, gevangen en gedood zijn. Daar staat Nero, dat monster van wreedheid en ondeugd, de vreugde en zielsverheffing te aanschouwen van degenen, die hij eenmaal gefolterd heeft, en in wier uiterste zielsangst hij duivels vermaak schepte. Zijn moeder is daar, om van de uitkomst van haar eigen werk getuige te zijn; om te zien, hoe de boze karaktertrekken, die ze op haar zoon over-droeg, de hartstochten, door haar invloed en voorbeeld aangemoedigd en ontwikkeld, vrucht gedragen hebben in misdaden, die de wereld hebben doen sidderen.GT 778.2

    Er zijn paapse priesters en prelaten, die voorgaven gezanten van Christus te zijn, en toch de pijnbank, de gevangenis en de brandstapel gebruikten, om heerschappij te voeren over de gewetens van Zijn volk. Daar zijn de trotse pausen, die zich boven God verhieven, en zich het recht aangematigd hebben om de wet van de Allerhoogste te veranderen. De voorgewende kerkvaders hebben een rekening bij God te vereffenen, waarvan ze gaarne ontslagen zouden zijn. Te laat zijn ze gedwongen in te zien, dat de Alwetende ijverig is op Zijn wet, en dat Hij de schuldige geenszins onschuldig houdt. Ze verstaan nu, dat Christus Zijn belangen vereenzelvigt met die van Zijn lijdende volk; en ze gevoelen de kracht van Zijn eigen woorden: “Voor zoveel ge dit aan een van deze mijn minste broederen gedaan hebt, zo hebt ge dat Mij gedaan.”1Matth. 25:40.GT 778.3

    De gehele boze wereld staat vor de rechterstoel van God, gedaagd op de aanklacht van hoogverraad tegen het bestuur des hemels. Ze hebben niemand, om hun zaak te bepleiten; ze zijn zonder verontschuldiging; en het vonnis van de eeuwige dood wordt over hen uitgesproken.GT 779.1

    Het is allen nu duidelik, dat de bezoldiging van de zonde geen edele onafhankelikheid en eeuwig leven, maar slavernij, ondergang en dood is. De goddelozen zien in, wat ze verbeurd hebben door hun leven van opstand. Het gans zeer uitnemend, eeuwig gewicht der heerlikheid is versmaad, toen het hun aangeboden werd; maar hoe begeerlik schijnt het nu. “Dit alles,” roept de verloren ziel uit, “had ik kunnen hebben, maar ik verkoos, die dingen ver van me af te zetten. O, vreemde verblinding! Ik heb vrede, geluk en eer voor ellende, oneer en wanhoop verruild.” Allen zien in, dat hun uitsluiting uit de hemel rechtvaardig is. Door hun leven hebben ze verklaard: “We willen niet, dat deze Jezus over ons koning zal zijn.”GT 779.2

    Als betoverd hebben de goddelozen de kroning van de Zoon van God aanschouwd. Ze zien in Zijn handen de tafelen van de Goddelike wet, de instellingen, die ze versmaad en vertreden hebben. Ze zijn getuigen van de ontboezemingen van verwondering, verrukking en aanbidding van de gezaligden; en terwijl de golf van melodie over de menigten buiten de stad henenrolt, roepen allen eenstemmig uit: “Groot en wonderlik zijn Uw werken, Heer, Gij, Almachtige God! rechtvaardig en waarachtig zijn Uw wegen, Gij, Koning der heiligenen;”1Openb. 15:3. nedervallende, aanbidden ze de Vorst des Levens.GT 779.3

    Satan schijnt verlamd bij de aanschouwing van de heerlikheid en majesteit van Christus. Hij, die eenmaal een overdekkende cherub was, gedenkt er aan, vanwaar hij uitgevallen is. Een blinkende seraf, “Zoon van de dageraad;” hoe veranderd, hoe verlaagd! Uit de raad, waar hij eenmaal geëerd was, is hij voor eeuwig buitengesloten. Hij ziet nu een ander nabij de Vader staan, Zijn heerlikheid als met een sluier bedekkend. Hij heeft de kroon op het hoofd van Christus zien plaatsen door een engel van verheven gestalte en majestueus voorkomen; en hij weet, dat de verheven positie van deze engel de zijne had kunnen zijn.GT 780.1

    Zijn geheugen brengt hem de woonplaats van zijn onschuld en reinheid te binnen, de vrede en vergenoegdheid, die hem eigen waren, totdat hij toegaf aan murmurering tegen God, en nijd tegen Christus. Zijn beschuldigingen, zijn opstand, zijn bedriegelike handelwijzen om zich het medegevoel en de steun van de engelen te verwerven, zijn halsstarrige onthouding van het doen van enige poging om weer hersteld te worden, toen God hem vergiffenis geschonken zou hebben,— dit alles komt hem helder voor de geest. Hij gaat zijn werk onder de mensen na, en de uitkomst daarvan,— de vijandschap van de mens tegen zijn medemens, de vreselike vernieling van menselevens, het ontstaan en de ondergang van koninkrijken, het omverwerpen van tronen, de lange opeenvolging van oproeren, botsingen en revolutieën. Hij brengt zich zijn aanhoudende pogingen te binnen, om het werk van Christus tegen te staan, en de mens al lager en lager te doen zinken. Hij ziet, dat zijn helse aanslagen machteloos geweest zijn om degenen, die hun vertrouwen op Jezus stelden, te verderven. Zijn koninkrijk overziende, de vrucht van zijn arbeid, schouwt Satan niets dan mislukking en ondergang. Hij heeft de scharen laten geloven, dat de stad Gods een gemakkelike prooi zou zijn; maar weet, dat dit onwaar is. Telkens en telkens weder, in de loop van de grote strijd, is hij verslagen geworden, en verplicht geweest te wijken. Hij kent de macht en de majesteit van de Eeuwige te goed.GT 780.2

    Het doel van de grote opstandeling is altijd geweest, zichzelf te rechtvaardigen, en de schuld van de opstand op het Goddelik bestuur te werpen. Daartoe heeft hij al de kracht van zijn reusachtig verstand aangewend. Hij is met vastberadenheid en stelselmatig te werk gegaan, en heeft verbazend sukses gehad, en er een ontzaglik grote schare toe geleid, zijn verklaring van de grote tweestrijd, die zo lang gewoed heeft, aan te nemen. Duizenden jaren lang heeft deze aartssamenzweerder leugen voor waarheid laten doorgaan. Maar de tijd is nu gekomen, dat de opstand eindelik onderdrukt, en de geschiedenis en het karakter van Satan blootgelegd zullen worden. In zijn laatste, grote poging om Christus van de troon te stoten, zijn volk te verderven, en bezit te nemen van de stad Gods, is de grote bedrieger ten volle ontmaskerd geworden. Zij, die zich met hem verbonden hebben, zien de algehele mislukking van zijn zaak in. De volgelingen van Christus en de getrouwe engelen aanschouwen de gehele omvang van zijn arglistige handelingen tegen Gods bestuur. Hij is het voorwerp van algemeen afgrijzen.GT 781.1

    Satan begrijpt, dat zijn eigenwillige rebellie hem ongeschikt gemaakt heeft voor de hemel. Hij heeft zijn geesteskracht gebruikt om tegen God te strijden; de reinheid, de vrede en de harmonie van de hemel zouden voor hem de ijselikste pijniging zijn. Aan zijn beschuldigingen van de genade en rechtvaardigheid Gods is nu het zwijgen opgelegd. De schuld, die hij op Jehova heeft trachten te werpen, rust tans algeheel op hemzelf. En nu buigt Satan zich neer, en getuigt van de rechtvaardigheid van zijn vonnis.GT 781.2

    “Wie zou U niet vrezen, Heer! en Uw naam niet verheerliken? Want Gij zijt alleen heilig, want alle volken zullen komen en voor U aanbidden; want Uw oordelen zijn openbaar geworden.”1Openb. 15:4. Iedere kwestie van waarheid en dwaling in de langgerekte strijd is nu duidelik gemaakt. De gevolgen van opstand, de vrucht van het ter zijde stellen van de Goddelike instellingen, zijn voor het aangezicht van alle geschapen, redelike wezens blootgelegd. De uitwerking van het bestuur van Satan in tegenstelling met de regering Gods is aan het ganse heelal getoond. Satans eigen werken hebben hem veroordeeld. Gods wijsheid, Zijn rechtvaardigheid en Zijn goedheid zijn ten volle bewezen. Het is openbaar, dat Hij in al Zijn handelingen in de grote strijd het oog gehad heeft op het eeuwig welzijn van Zijn volk, en het welzijn van al de werelden, die Hij geschapen heeft. “Ai Uw werken, Heer! zullen U loven; en Uw gunstgenoten zullen U zegenen.”2Ps. 145:10. De geschiedenis van de zonde zal tot in alle eeuwigheid getuigenis afleggen van het feit, dat het bestaan van Gods wet nauw verbonden is met het geluk van al de wezens, die Hij heeft geschapen. Met al de feiten van de grote strijd vor zich zal het ganse heelal, de getrouwen zowel als de opstandelingen, eenstemmig verklaren: “Rechtvaardig en waarachtig zijn Uw wegen, Gij, Koning der heiligen.”GT 782.1

    Aan het heelal is de grote offerande, door de Vader en de Zoon ten behoeve van de mens gebracht, duidelik voorgesteld. De ure is gekomen, waarin Christus Zijn rechtmatige plaats inneemt, en verhoogd wordt boven alle overheden en machten, en alle naam, die genaamd wordt. Het was voor de vreugde, die Hem voorgesteld was,— dat Hij vele kinderen tot de heerlikheid zou leiden,— dat. Hij het kruis verdroeg en de schande verachtte. En hoe onbegrijpelik groot het lijden en de schande ook was, toch is de vreugde en de heerlikheid groter. Hij aanschouwt de verlosten, vernieuwd naar Zijn eigen beeld, elk hart de volmaakte stempel van de Goddelike natuur dragende, elk aangezicht de beeltenis van de Koning weerspiegelende. Hij aanschouwt in hen de uitkomst van de arbeid van Zijn ziel, en is tevreden. Dan verklaart Hij met een stem, die de verzamelde menigten van de rechtvaardigen en de bozen bereikt: “Ziet daar, wat Ik met Mijn bloed gekocht heb! Voor dezen leed Ik; voor dezen stierf Ik, opdat ze de eindeloze eeuwen door in Mijn tegenwoordigheid zouden mogen wonen.” En het loflied stijgt op uit de met witte klederen getooide schare rondom de troon: “Waardig is het Lam, dat geslacht is, om te ontvangen kracht, en rijkdom, en wijsheid, en sterkte, en eer, en heerlikheid en dankzeg-ging.”1Openb. 5:12.GT 782.2

    Niettegenstaande Satan gedwongen is geworden om Gods gerechtigheid te erkennen, en voor de opperheerschappij van Christus te bukken, blijft zijn karakter onveranderd. De geest van opstand barst opnieuw los als een machtige stroom. Vol razernij besluit hij de grote strijd niet op te geven. De tijd is gekomen voor een laatste, wanhopige kamp tegen de Koning des hemels. Hij vliegt midden onder zijn onderdanen, en tracht hen met zijn eigen woede te bezielen, en hen tot een ogenblikkelike slag aan te vuren. Maar onder al de ontelbare miljoenen, die hij tot opstand verleid heeft, is er nu niet één, die zijn oppermacht erkent. Zijn macht is ten einde. De goddelozen zijn met dezelfde haat tegen God vervuld, die Satan bezielt; maar ze verstaan, dat hun geval hopeloos is, en dat ze niets tegen Jehova vermogen. Hun woede is ontvlamd tegen Satan en degenen, die zijn handlangers geweest zijn in de misleiding, en met de razernij van duivelen vallen ze op hem aan.GT 783.1

    De Heer zegt: “Omdat ge uw hart gesteld hebt als Gods hart, daarom zie, Ik zal vreemden over u brengen, de tirannigste van de heidenen; die zullen hun zwaarden uittrekken over de schoonheid van uw wijsheid, en zullen uw glans ontheiligen. Ter groeve zullen zij u doen nederdalen.” “Ik zal u, gij overdekkende cherub! verdoen uit het midden van de vurige stenen. ... Ik heb u op de aarde henengeworpen. Ik heb u voor het aangezicht van de koningen gesteld, om op u te zien.” “Ik heb u gemaakt tot as op de aarde voor de ogen van al degenen, die u zien. ... Ge zijt een grote schrik geworden, en zult er niet meer zijn tot in eeuwigheid.”1Ezech. 28:6-8, 16-19.GT 783.2

    “De ganse strijd van degenen, die streden, geschiedde met gedruis, en de klederen werden in het bloed gewenteld en verbrand tot een voedsel van het vuur.” “De verbolgenheid des Heren is over al de heidenen, en grimmigheid over al hun heir: Hij heeft hen verbannen, hij heeft ze ter slachting overgegeven.” “Hij zal op de goddelozen regenen strikken, vuur en zwavel; en een geweldige stormwind zal het deel van hun beker zijn.”2Jes. 9:5; 34:2; Ps. 11:6. Vuur daalt van God uit de hemel neder. De aarde wordt in stukken gebroken. De wapenen, die in de diepten ervan verborgen zijn, komen te voorschijn. Verslindende vlammen barsten los uit elke gapende kloof. Zelfs de rotsen branden. De dag is gekomen, die branden zal als een oven. “De elementen zullen branden en vergaan, en de aarde, en de werken, die daarin zijn, zullen verbranden.”3Mal. 4:1; 2 Petrus 3:10. De oppervlakte van de aarde schijnt één grote, gesmolten massa,— een grote, kokende vuurpoel. Het is de tijd van het oordeel en het verderf van de goddelozen,—“de dag van de wraak des Heren een jaar van vergeldingen om Zions twistzaak.”4Jes. 34:8; Spreuk. 11:31. Aan de goddelozen wordt er vergolden op de aarde.4Jes. 34:8; Spreuk. 11:31. Ze “zullen een stoppel zijn, en de toekomstige dag zal ze in vlam zetten, zegt de Heer der heirscharen.”5Mal. 4:1. Sommigen worden als in een ogenblik verdaan, terwijl anderen lang lijden. Allen worden gestraft “naar hun werken.” Daar de zonden van de rechtvaardigen op Satan overgebracht zijn, wordt hij niet alleen voor zijn eigen opstand gestraft, maar voor al de zonden, die hij Gods volk heeft doen begaan. Zijn straf moet veel groter zijn dan die van degenen, die hij bedrogen heeft. Nadat allen omgekomen zijn, die door zijn bedrog zijn gevallen, moet hij nog voortleven en lijden. In de reinigende vlammen worden de goddelozen ten laatste verdaan met wortel en tak — Satan de wortel, zijn volgelingen de takken. De volle straf van de wet is over hen gebracht; de eisen van de gerechtigheid zijn vervuld; en de toeschouwende hemel en aarde verklaren de gerechtigheid des Heren.GT 784.1

    Satans werk van verwoesting is voor eeuwig geëindigd. Zes duizend jaren lang heeft hij zijn wil gedaan, de aarde met ellende vervuld, en smart veroorzaakt in het ganse heelal. Het gehele schepseledom heeft tezamen gezucht, en is tezamen als in barensnood geweest. Nu zijn Gods schepselen voor altijd van zijn tegenwoordigheid en verleidingen verlost. “De ganse aarde rust; hij is stil; zij (de recht-vaardigen) maken groot geschal met gejuich.”1Jes. 14:7. En een kreet van lof en triomf stijgt op uit het ganse heelal, dat trouw gebleven is. “De stem van een grote schare,” “als een stem van vele wateren, en als een stem van sterke don-derslagen,” wordt gehoord, zeggende: “Halleluja; want de Heer, de Almachtige God, heeft als Koning geheerst.”GT 785.1

    Terwijl de aarde overgegeven was aan het vernielende vuur, hebben de rechtvaardigen veilig in de heilige stad gewoond. Over degenen, die deel gehad hebben in de eerste opstanding, heeft “de tweede dood geen macht.”2Openb. 20:6; Ps. 84:11. Terwijl God een verterend vuur is voor de goddelozen, is Hij voor Zijn volk beide een zon en een schild.2Openb. 20:6; Ps. 84:11.GT 785.2

    “En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, want de eerste hemel en de eerste aarde was voorbijgegaan.”3Openb. 21:1. Het vuur, waardoor de goddelozen verteerd worden, zuivert de aarde. Ieder spoor van de vloek wordt weggevaagd. Geen eeuwig brandende hel zal de vreselike gevolgen van de zonde aan de verlosten in herinnering brengen.GT 785.3

    Er blijft slechts één herinnering over: onze Heiland zal altijd de merken van Zijn kruisiging blijven dragen. Op Zijn gewond hoofd, in Zijn zijde, Zijn handen en voeten, zijn de enigste sporen merkbaar van het wrede werk, dat de zonde heeft gewrocht. De profeet zegt, Christus in Zijn heerlikheid aanschouwende: “Hij had hoornen aan Zijn hand (kanttekening: heldere stalen uit zijn zijde), en aldaar was Zijn sterkte verborgen.”1Hab. 3:4. In die doorstoken zijde, vanwaar de bloedstroom vloeide, die de mens met God verzoende,— daarin ligt de heerlikheid van de Heiland, aldaar is “Zijn sterkte verborgen.” “Machtig om te verlossen,” door het offer van de verlossing, had Hij dientengevolge de kracht om gericht te houden over hen, die Gods genade hebben veracht. En de tekenen van Zijn vernede-ring zijn Zijn hoogste eer; de eeuwigheid door zullen de wonden van Golgotha Zijn lof verkondigen, en Zijn macht vertellen.GT 785.4

    “Gij, schaapstoren, gij, Ofel van de dochter Zions! tot u zal komen, ja daar zal komen de vorige herschappij.”2Micha 4:8; Efeze 1:14. De tijd is gekomen, waarnaar de heiligen met verlangen hebben uitgezien, sinds het vlammend zwaard het eerste paar uit Eden bande,— de tijd voor “de verkregene verlossing.”2Micha 4:8; Efeze 1:14. De aarde, die oorspronkelik aan de mens tot koninkrijk gegeven was, en door hem in handen van de Satan verraden, en die zo lang door de machtige vijand beheerst is geworden, is door het grote verlossingsplan hersteld. Alles, wat door de zonde verloren was, is nu teruggebracht. “Alzo zegt de Heer . . . die de aarde geformeerd, en die gemaakt heeft; Hij heeft hem bevestigd; Hij heeft hem niet geschapen, dat hij ledig zou zijn, maar heeft hem geformeerd, opdat men daarin wonen zou.”3Jes. 45:18. Gods oorspronkelik plan met het scheppen van de aarde is nu vervuld, daar hij tot eeuwige verblijfplaats van de verlosten gemaakt is. “De rechtvaardigen zullen de aarde erfelik bezitten, en in eeuwigheid daarop wonen.”4Ps. 37:29.GT 786.1

    De vrees van de toekomstige erfenis te stoffelik te laten schijnen, heeft er velen toe gebracht, de waarheden te vergeesteliken, die er ons eigenlik toe moeten leiden, hem als ons tehuis te beschouwen. Christus verzekerde Zijn discipelen, dat Hij wegging om woningen voor hen te bereiden in het huis van de Vader. Zij, die de leer van Gods woord aannemen, zullen niet geheel en al onwetend zijn aangaande de hemelse verblijfplaats. En toch: “Hetgeen het oog niet heeft gezien, en het oor niet heeft gehoord, en in het hart van de mens niet is opgeklommen, heeft God bereid voor die, die Hem liefhebben.”11 Kor. 2:9. Mensetaal schiet te kort om het loon van de rechtvaardigen te beschrijven. Slechts diegenen zullen het weten, die het aanschouwen zullen. Geen eindig verstand kan de heerlikheid van het Paradijs Gods innemen.GT 786.2

    In de Bijbel wordt de erve van de verlosten een vaderland genoemd.2Hebr. 11:14-16. Daar voert de hemelse herder Zijn kudde tot de fonteinen van levende wateren. De boom des levens geeft, iedere maand zijn vruchten, en de bladeren van de boom zijn tot genezing van de volken. Daar zijn altijdvloeiende stromen, helder als kristal, en aan hun oevers werpen wuivende bomen hun schaduw op de paden, die toebereid zijn voor de verlosten des Heren. Daar verrijzen de heuvelen der schoonheid uit de wijde vlakten, en verheffen de bergen Gods hun fiere kruinen. In die vreedzame dalen, aan de oevers van die levende stromen, zal Gods volk, dat zo lang als pelgrims en zwervelingen gedoold heeft, een tehuis vinden.GT 787.1

    “Mijn volk zal in een woonplaats van vrede wonen, en in welverzekerde woningen, en in stille, geruste plaatsen.” “Er zal geen geweld meer gehoord worden in uw land, verstoring noch verbreking in uw landpalen; maar uw muren zult ge Heil heten, en uw poorten Lof.”3Jes. 32:18; 60:18. “En ze zullen huizen bouwen en ze bewonen, en ze zullen wijngaarden planten en de vrucht ervan eten. Ze zullen niet bouwen, dat een ander het bewone; ze zullen niet planten, dat een ander het ete. . . Mijn uitverkorenen zullen het werk van hun handen verslijten (tot in lengte van dagen genieten).”4Jes. 65:21, 22.GT 787.2

    Daar “zullen de woestijn en de dorre plaatsen vrolik zijn, en de wildernis zal zich verheugen, en zal bloeien als een roos.” “Voor een doorn zal een denneboom opgaan, voor een distel zal een mirteboom opgaan.”1Jes. 35:1; 55:13. “De wolf zal met het lam verkeren, en de luipaard bij de geitebok nederliggen; ... en een klein jongske zal ze leiden.” “Men zal nergens leed doen, noch verderven op de ganse berg van Mijn heiligheid,“2Jes. 11:6, 9; 33:24; 62:3; 65:19. spreekt de Heer.GT 787.3

    Er kan in de dampkring des hemels geen pijn bestaan. Daar zullen geen tranen, geen lijkstoeten, geen tekenen van rouw wezen. “De dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch gekrijt, noch moeite zal meer zijn; . . . want de eerste dingen zijn weggegaan.”3Openb. 21:4, 11, 24, 3. “En geen inwoner zal zeggen: Ik ben ziek; want het volk, dat daarin woont, zal vergeving van ongerechtigheid hebben.”2Jes. 11:6, 9; 33:24; 62:3; 65:19.GT 788.1

    Daar is het Nieuwe Jeruzalem, de hoofdstad van de verheerlikte nieuwe aarde, “een sierlike kroon in de hand des Heren, en een koninklike hoed in de hand van uw God.”2Jes. 11:6, 9; 33:24; 62:3; 65:19. “Haar licht was aan de allerkostelikste steen gelijk, namelik de steen jaspis, blinkende gelijk kristal.” “En de volken, die zalig worden, zullen in haar licht wandelen, en de koningen van de aarde brengen hun heerlikheid en eer daarin.”3Openb. 21:4, 11, 24, 3. De Heer spreekt: “Ik zal Me verheugen over Jeruzalem, en vrolik zijn over Mijn volk.”2Jes. 11:6, 9; 33:24; 62:3; 65:19. “De tabernakel Gods is bij de mensen, en Hij zal bij hen wonen, en ze zullen Zijn volk zijn, en God-zelf zal bij hen en hun God zijn.”3GT 788.2

    In de stad Gods “zal geen nacht zijn.” Niemand zal rust nodig hebben, of ernaar verlangen. Er zal geen afmatting zijn in het doen van Gods wil, en het prijzen van Zijn naam. We zullen immer de frisheid van de morgen gevoelen, en immer verre zijn van het einde van de dag. “En ze zullen geen kaars, noch licht van de zon van node hebben, want de Heer God verlicht hen.”4Openb. 22:5. Het licht van de zon zal vervangen worden door een glans, die niet pijnlik verblindend is, maar toch onmetelik ver de helderheid van onze middag overtreft. De heerlikheid van God en het Lam vervult de heilige stad met een licht, dat nooit verflauwt. De verlosten wandelen in de zonneloze heerlikheid van een eeuwige dag.GT 788.3

    “Ik zag geen tempel in haar; want de Heer, de almachtige God, is haar tempel, en het Lam.”1Openb. 21:22. Gods volk heeft het voorrecht, openlik gemeenschap met de Vader en de Zoon te houden. Nu “zien we door een spiegel in een duistere rede.”21 Kor. 13:12. We zien Gods werk weerkaatst als in een spiegel, in de werken van de natuur en in Zijn handelingen met de mensen; maar alsdan zullen we Hem van aangezicht tot aangezicht zien, zonder enige verduisterende sluier tussen Hem en ons. We zullen in Zijn tegenwoordigheid staan, en de heerlikheid van Zijn aangezicht aanschouwen.GT 789.1

    Daar zullen de verlosten “kennen, gelijk ze ook gekend zijn.” De liefde en het medegevoel, die God Zelf in de ziel heeft geplant, zullen daar de wezenlikste en heerlikste beoefening vinden. De reine gemeenschap met heilige wezens, de volkomen overeenstemming met de gezegende engelen en de getrouwen van alle eeuwen, die hun lange klederen gewassen en wit gemaakt hebben in het bloed van het Lam, de heilige banden, die “al het geslacht in de hemelen en op de aarde”3Efeze 3:15. samenbinden — dragen er toe bij om de gelukzaligheid van de verlosten tot stand te brengen.GT 789.2

    Daar zullen onsterfelike geesten met onverflauwde verrukking de wonderen van de scheppende macht, de geheimen van de verlossende liefde overpeinzen. Daar zal geen wrede, bedriegelike vijand aanzetten tot het vergeten van God. Ieder talent zal ontwikkeld, iedere bekwaamheid verhoogd worden. Het verkrijgen van kennis zal het verstand niet vermoeien, noch de werkkracht uitputten. Daar kunnen de grootste ondernemingen uitgevoerd, de verhevendste verlangens bereikt, de hoogste eerzucht verwezenlikt worden; en toch zullen er immer nieuwe hoogten te bestijgen, nieuwe wonderen te bewonderen, nieuwe waarheden te verstaan blijven, en nieuwe onderwerpen zijn, om de gaven van verstand en ziel en lichaam in beoefening te brengen.GT 789.3

    Al de schatten van het heelal zullen openliggen voor het onderzoek van Gods verlosten. Door geen sterfelikheid aan banden gelegd, zweven ze in onvermoeide vlucht naar ver gelegen werelden,— werelden, die van verdriet bewogen zijn geweest bij het schouwspel van de menselike ellende, en weerklonken hebben van vreugdezangen bij de tijding, dat er een ziel verlost was. Met onuitsprekelik genot treden de kinderen van de aarde in de vreugde, en nemen kennis van de wijsheid van ongevallen wezens. Ze delen in de schatten van kennis en verstand, verkregen door eeuwelange be-schouwingen van Gods handewerk. Met onverduisterde blik aanschouwen ze de heerlikheid van de schepping,— zonnen en sterren en stelsels, alle in hun vastgestelde orde zich wentelend om de troon van de Godheid. Op alle dingen, van het kleinste tot het grootste, staat de naam van de Schepper gegrift, en in alle vertoont zich de rijkdom van Zijn macht.GT 790.1

    Ook zullen de jaren van de eeuwigheid in hun loop nog rijkere en heerliker openbaringen van God en van Christus aan het licht brengen. En naarmate de kennis toeneemt, zullen de liefde, de eerbied en het geluk vermeerderen. Hoe meer de mensen van God leren, des te groter zal hun bewondering van Zijn karakter zijn. Wanneer Jezus hun de rijkdom van de verlossing, en de verbazende overwinningen, in de grote strijd met Satan behaald, openbaart, trillen de harten van de verlosten van innige toewijding, en met groter vervoering slaan ze de gouden citers aan; en tien duizend maal tien duizenden en duizend maal duizenden stemmen verenigen zich, en doen het machtige lofkoor schallen.GT 790.2

    “En alle schepsel, dat in de hemel is, en op de aarde, en onder de aarde, en die in de zee zijn, en alles wat daarin is, hoorde ik zeggen: Aan Hem, die op de troon zit, en het Lam, zij de dankzegging, en de eer, en de heerlikheid, en de kracht in alle eeuwigheid.”1Openb. 5:13.GT 790.3

    De grote strijd is geëindigd. Zonde en zondaren bestaan niet meer. Het gehele heelal is rein. Eén polsslag van overeenstemming en blijdschap slaat door de wijde schepping. Uit Hem, die alles geschapen heeft, vloeien leven, licht en blijdschap door de rijken van de onbegrensde ruimte heen. Van het kleinste atoom tot de grootste wereld verklaren alle dingen, levende en levenloze, in onbenevelde schoonheid en volmaakte vreugde, dat God Liefde is.GT 791.1

    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents