Loading...
Larger font
Smaller font
Copy
Print
Contents
  • Results
  • Related
  • Featured
No results found for: "".
  • Weighted Relevancy
  • Content Sequence
  • Relevancy
  • Earliest First
  • Latest First
    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents

    Luthers Afscheiding van Rome

    Als voorman onder degenen, die geroepen waren om de kerk uit de duisternis van het pausdom tot het licht van een reiner geloof te leiden, stond Martin Luther. Ijverig, vurig, en toegewijd, geen vrees kennende behalve de vreze Gods, en geen grondslag voor godsdienstige overtuiging erkennende dan de Heilige Schriften, was Luther de man voor zijn tijd; door hem wrocht God een groots werk voor de hervorming van de kerk en de verlichting van de wereld.GT 139.1

    Gelijk de allereerste herauten van het evangelie werd Luther in armoede geboren. Zijn vroegste jeugd bracht hij door in de eenvoudige woning van een Duits werkman. Zijn vader verdiende de middelen, tot zijn opvoeding benodigd, door dagelikse, harde arbeid als mijnwerker. Hij bestemde hem tot rechtsgeleerde; maar het was Gods plan, dat hij de grote tempel zou helpen bouwen, die in de loop der eeuwen zo langzaam aan het verrijzen was. Moeite, ontbering, en strenge tucht waren de school, waarin de Oneindige Wijsheid Luther voorbereidde op de belangrijke zending van zijn leven.GT 139.2

    Luthers vader was een man van een sterke en werkzame geest en grote kracht van karakter, eerlik, vastberaden, en open. Hij hield zich gestreng aan zijn overtuigingen van plicht, wat de gevolgen ook zijn mochten. Zijn echt gezond verstand bracht er hem toe, het monnikestelsel met wantrouwen aan te zien. Hij was hoogst ontevreden toen Luther zich zonder zijn toestemming in een klooster begaf; het duurde twee jaren, voordat de vader zich met de zoon verzoende, en zelfs toen bleef zijn mening onveranderd.GT 139.3

    Luthers ouders wijdden grote zorg aan de opvoeding en opleiding van hun kinderen. Ze trachtten hen te onderrichten in de kennis van God en de beoefening van Christelike deugden. Menigmaal steeg het gebed van de vader ten aanhoren van zijn zoon ten hemel, dat het kind de naam des Heren mocht gedenken, en eenmaal behulpzaam zijn in de verbreiding van Zijn waarheid. De ouders namen gretig iedere ge-legenheid tot zedelike of verstandelike ontwikkeling te baat, welke hun arbeidzaam leven hun gunde. Ze streefden er ernstig en met volharding naar, om hun kinderen op te leiden tot een godvrezend en nuttig bestaan. Hun flinkheid en sterk karakter maakte hen somtijds wel wat al te streng; doch de hervormer, ofschoon zich bewust, dat ze in sommige opzichten gedwaald hadden, vond in hun tucht meer te prijzen dan af te keuren.GT 140.1

    Op school, waar hij zeer jong heen gezonden werd, werd Luther met hardvochtigheid en zelfs met geweld behandeld. Zijn ouders waren z— arm, dat hij, het ouderlik huis verlatende om in een andere stad de school te bezoeken, een tijd lang gedwongen was, zijn voedsel op te halen door langs de deuren te zingen, en dikwels honger leed. De sombere, bijgelovige ideeën over godsdienst, die toen algemeen waren, vervulden hem met vrees. Hij legde zich ‘s avonds soms met een treurig hart neder, bevende de donkere toekomst inblikkend, en in voortdurende angst verkerend bij de gedachte aan God als aan een gestrenge, meedogenloze rechter en wrede dwingeland, in plaats van een vriendelike hemelse Vader.GT 140.2

    Toch streefde Luther bij zoveel en zo grote ontmoediging vastbesloten naar die hoge standaard van zedelike en ver-standelike voortreffelikheid, waartoe zijn hart zich voelde aangetrokken. Hij dorstte naar kennis, en zijn ernstige en praktiese aanleg leidde er hem toe, meer te haken naar het ware en nuttige, dan naar het opvallende en oppervlakkige.GT 140.3

    Toen hij op achttienjarige leeftijd te Erfurt naar de universiteit ging, verkeerde hij in een betere positie, en waren zijn vooruitzichten gunstiger dan in zijn kinderjaren. Zijn ouders hadden zich door vlijt en nijverheid een goed bestaan verworven, en waren nu in staat, hem alle nodige ondersteuning te geven. Ook waren door de invloed van verstandige vrienden de ongunstige gevolgen van zijn vroegere opleiding enigszins verminderd. Hij legde er zich op toe, de beste schrijvers te bestuderen, zich ijverig hun diepste gedachten toeëigenende, en zich de wijsheid van de wijzen tot zijn eigen makende. Zelfs onder de harde tucht van zijn vorige leermeesters had hij reeds vroeg blijken gegeven van zich te zullen onderscheiden; en onder gunstige invloed kwam zijn verstand tot snelle ontwikkeling. Een goed geheugen, een levendige verbeelding, grote redeneerkracht en onvermoeide ijver plaatsten hem al spoedig onder de beste van zijn medestudenten. Verstandelike tucht bracht zijn begrip tot rijpheid, en deelde hem een werkzaamheid van geest en scherpte van opvatting mede, die hem op de strijd van zijn leven voorbereidden.GT 140.4

    De vreze des Heren woonde in het hart van Luther, stelde hem in staat, zijn doel standvastig voor ogen te houden, en leidde hem tot diepe nederigheid voor God. Het gevoel van afhankelikheid van Gods hulp bleef hem immer bij; en hij verzuimde niet, iedere dag met gebed te beginnen, terwijl hij in zijn hart onophoudelik smeekte om leiding en steun. “Goed bidden,” zei hij dikwels, “is meer dan de halve studie.”1D'Aubigné, “History of the Reformation of the Sixteenth Century,” boek 2, kap. 2.GT 141.1

    Op zekere dag de boeken in de universtiteits bibliotheek doorzoekend, ontdekte Luther een Latijnse Bijbel. Zulk een boek had hij nooit tevoren gezien. Hij wist niet, dat het bestond. Hij had gedeelten uit de Evangelieën en de Brieven gehoord, die bij de openbare godsdienstoefening aan het volk voorgelezen werden, en meende, dat die de gehele Bijbel uitmaakten. Nu zag hij voor de eerste maal het gehele Woord van God. Met een gemengd gevoel van ontzag en verwondering sloeg hij de heilige bladen om; met versnelde polsslag en een kloppend hart las hij met eigen ogen de woorden des levens, slechts nu en dan ophoudende om uit te roepen: “O, of- God me zulk een boek voor mijzelf wilde schenken!”1D'Aubigné, boek 2, kap. 2. Engelen des hemels stonden aan zijn zijde, en lichtstralen van Gods troon openbaarden de schatten der waarheid aan zijn verstand. Hij was altijd bevreesd geweest om God te beledigen, maar nu overmeesterde hem de diepe overtuiging van zijn toestand als zondaar sterker dan ooit tevoren.GT 141.2

    Een ernstige begeerte om van de zonde vrij te komen en vrede met God te vinden, leidde hem er ten laatste toe, in een klooster te gaan, en zich aan het monnikeleven te wijden. Hier werd hem het laagste werk aangewezen, en moest hij van huis tot huis bedelen. Hij was op die leeftijd, waarop men het meest behoefte heeft aan achting en waardering; en deze lage arbeid kwetste zijn natuurlik gevoel diep; maar hij ver-droeg de vernedering geduldig, gelovende, dat die wegens zijn zonden een noodzakelikheid was.GT 142.1

    Ieder ogenblik, dat zijn dagelikse plichten hem veroorloofden, gebruikte hij voor studie, beroofde zich van slaap, en ontzegde zich zelfs de tijd, die aan zijn schamele maaltijden besteed werd. Boven alles had hij de studie van Gods Woord lief. Hij had een Bijbel gevonden, die aan een ketting vastlag aan de kloostermuur, en menigmaal begaf hij zich daarheen. Naarmate de overtuiging van zijn zouden dieper werd, zocht hij door zijn eigen werken zich vergeving en vrede te verwerven. Hij leidde een uiterst hard leven, trachtende door vasten, waken, en geselen het boze in zijn karakter, waarvan het kloosterleven hem niet had bevrijd, te onderdrukken. Voor geen opoffering schrikte hij terug, waardoor hij tot die reinheid van hart kon geraken, die hem in staat zou stellen, de goedkeuring Gods te erlangen. “Ik was waarlik een vrome monnik,” zei hij later, “en volgde de regels van mijn orde strikter op, dan ik uitleggen kan. Indien ooit een monnik de hemel kon gewinnen door zijn werken als kloosterbroeder, zou ik er zeker aanspraak op gehad hebben. . . . Indien ik veel langer ware voortgegaan, zou ik mijn kastijdingen van het vlees waarlik tot de dood hebben doorgevoerd.”2Idem, kap. 3.Als gevolg van deze pijnlike tucht verloor hij zijn krachten, en begon aan flauwten te lijden, de gevolgen waarvan hij nooit geheel te boven kwam. Maar ondanks al zijn inspanning vond hij geen verlichting voor zijn bezwaarde ziel. Hij werd ten laatste bijna tot wanhoop gedreven.GT 142.2

    Toen Luther meende, dat alles verloren was, verwekte God hem een vriend en helper. De vrome Staupitz opende Gods Woord voor Luthers verstand, en maande hem aan, van zichzelf af te zien, op te houden met te denken aan de eeuwige straf voor de overtreding van Gods wet, en te zien op Jezus, zijn Heiland, die de zonden vergeeft. “Werp u in de armen van uw Verlosser, in plaats van uzelf te martelen wegens uw zonden. Vertrouw op Hem,— op de rechtvaardigheid van Zijn leven,— op het zoenoffer van Zijn dood. . . . Luister naar Gods Zoon. Hij werd mens, om u de verzekering te geven van Gods vrije genade.” “Heb Hem lief, die u eerst heeft liefgehad.”1D'Aubigné, boek 2, kap. 4. Aldus sprak deze boodschapper der barmhartigheid. Zijn woorden maakten een diepe indruk op Luthers hart. Na menige kamp met zijn langgekoesterde dwalingen was hij in staat de waarheid te vatten, en kwam er vrede in zijn verontruste ziel.GT 143.1

    Luther werd tot priester geordend, en uit het klooster geroepen om professor te worden aan de universiteit te Wittenberg. Hier legde hij zich toe op de studie van de Schriften in de oorspronkelike talen. Hij begon lezingen te houden over de Bijbel; en het boek van de Psalmen, de Evangelieën, en de Brieven werden aan een menigte verrukte hoorders uitgelegd. Staupitz, zijn vriend en prior, drong erop aan, dat hij de preekstoel zou bestijgen, en het Woord Gods prediken. Luther twijfelde, daar hij zich onwaardig gevoelde om tot het volk te spreken in de plaats van Christus. Het was eerst na lange strijd dat hij toegaf aan het dringende verzoek van zijn vrienden. Hij was reeds machtig in de Schriften, en de genade Gods rustte op hem. Zijn welsprekendheid boeide zijn hoorders; de duidelikheid en kracht, waarmede hij de waarheid voorstelde, overtuigde hun verstand, en zijn ernst sprak tot hun harten.GT 143.2

    Luther was nog steeds een getrouwe zoon van de Roomse kerk, en dacht er niet aan, dat hij ooit iets anders zou zijn. In Gods voorzienigheid werd hij ertoe geleid, Rome te bezoeken. Hij reisde te voet, en bracht de nachten door in de kloosters langs de weg. In een zeker klooster in Italië stond hij verbaasd over de rijkdom, de pracht en de weelde, die hij aantrof. Begiftigd met een prinselik inkomen, leefden de monniken in prachtige vertrekken, kleedden zich in de rijkste en kostbaarste klederen, en gingen te gast aan een overvloedige dis. Met pijnlike aandoeningen vergeleek Luther dit toneel met de zelfverloochening en de ontbering van zijn eigen leven. Verbijstering kwam over zijn ziel.GT 144.1

    Eindelik aanschouwde hij in de verte de stad van de zeven heuvelen. Met diepe ontroering wierp hij zich ter aarde, uitroepende: “Heilig Rome, ik groet u!”1 Hij nam zijn intrek in de stad, bezocht de kerken, luisterde naar de wonderlike verhalen van priesters en monniken, en nam deel aan al de vereiste ceremonieën. Overal zag hij tonelen, die hem met verbazing en afschuw vervulden. Hij zag dat er verdorvenheid heerste onder alle klassen van de geestelikheid. Hij hoorde de prelaten onkuise grappen maken, en ontzette zich over hun vreselike ongebondenheid, zelfs onder de mis. Wanneer hij zich onder de monniken en burgers mengde, vond hij losbandigheid en onmatigheid. Waarheen hij zich ook wendde, trof hij in plaats van heiligheid bandeloosheid aan. “Het is ongelofelik,” schreef hij, “welke zonden en afschuwelikheden te Rome bedreven worden; ze moeten gezien en aangehoord worden, om er geloof aan te kunnen slaan. Het is z— erg, dat men gewoon is te zeggen: ‘Indien er een hel is, moet Rome er op gebouwd zijn. Het is een afgrond, waaruit alle zonden voortkomen.’”1GT 144.2

    In een dekreet had de paus juist in die tijd aflaat beloofd aan een ieder, die op zijn knieën dè “Pilatus trap” zou opklimmen, van welke gezegd werd, dat onze Heiland hem was afgeklommen toen hij de Romeinse gerechtszaal uitging, en die op wonderdadige wijze van Jeruzalem naar Rome overgeplaatst was. Luther klom op zekere dag in volle toegewijdheid deze trap op, maar hoorde plotseling een stem als een donderslag, die tot hem scheen te zeggen: “De rechtvaardige zal uit het geloof leven.”1Rom. 1:17. Hij sprong op, en haastte zich met schaamte en afschuw weg van de plaats. Die tekst verloor nooit zijn macht over zijn ziel. Van die tijd af zag hij duideliker dan ooit tevoren de valsheid in van het vertrouwen op mensewerken tot zaligheid, en de noodzakelikheid van een onwrikbaar geloof in de verdiensten van Christus. Zijn ogen waren geopend, om nooit weer gesloten te worden voor de valsheid van het pausdom. Toen hij zijn gelaat van Rome afkeerde, had hij ook zijn hart ervan afgekeerd, en van die tijd af werd de klove wijder, totdat hij alle verbintenis met de pauselike kerk verbrak.GT 144.3

    Na zijn terugkeer uit Rome ontving Luther van de universiteit te Wittenberg de graad van Doktor in de Godgeleerdheid. Nu was hij vrij, gelijk nooit tevoren, om zich aan de Schriften te wijden, die hij liefhad. Hij had een plechtige gelofte gedaan, dat hij al de dagen van zijn leven Gods Woord zorgvuldig zou onderzoeken en het met getrouwheid prediken, en niet de gezegden en leerstellingen van de pausen. Hij was niet langer slechts een monnik of professor, maar de gezaghebbende heraut van de Bijbel. Hij was als een herder geroepen om Gods kudde te weiden, die hongerde en dorstte naar de waarheid. Hij verklaarde met beslistheid, dat de Christenen geen andere leerstellingen behoorden aan te nemen, dan die gegrond waren op het gezag van de Heilige Schriften. Deze woorden raakten aan het wezenlike fondament van de pauselike oppermacht. Ze bevatten het levensbeginsel van de Hervorming.GT 145.1

    Luther zag het gevaar in, van menselike theorieën boven Gods Woord te stellen. Onbevreesd viel hij de spekulatieve ongelovigheid van de geleerden aan, en stelde zich tegen de wijsbegeerte en godgeleerdheid, wier invloed zo lang het volk beheerst had. Hij verklaarde, dat zulke studieën niet alleen geen waarde hadden, maar verderfelik waren, en trachtte het verstand van zijn hoorders van de valse redeneringen van de wijsgeren en godgeleerden naar de eeuwige waarheden te leiden, die de profeten en apostelen aan het licht hebben gebracht.GT 145.2

    Kostbaar was de boodschap, die hij bracht aan de begerige scharen, welke aan zijn lippen hingen. Nooit hadden ze zulke woorden gehoord. De blijde tijding van des Heilands liefde, de verzekering van vergeving en vrede door Zijn verzoenend bloed, verheugde hun harten en vervulde hen met onvergankelike hoop. Te Wittenberg was een licht ontstoken, waarvan de stralen de uiterste delen van de aarde zouden beschijnen, en dat in helderheid zou toenemen tot het einde der tijden.GT 146.1

    Maar licht en duisternis kunnen niet samengaan. Tussen waarheid en dwaling bestaat een onverzoenlike strijd. Om de ene op te houden en te verdedigen, moet de andere aangevallen en nedergeworpen worden. Onze Heiland zelf verklaarde: “Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard.”1Matth. 10:34. Luther zei enige jaren na het begin van de Hervorming: “God leidt mij niet, Hij drijft me voort, Hij voert me verder; ik ben geen meester over mijzelf. Ik zou gaarne in rust leven, maar word in het midden van oproer en omwenteling geworpen.”2D'Aubigné, boek 5, kap. 2. Nu stond hij op het punt van in de strijd ingewikkeld te worden.GT 146.2

    De Roomse Kerk had een handelswaar gemaakt van de genade Gods. De tafelen van de wisselaarsm3Matth. 21:12. waren naast de altaren opgezet, en de lucht weergalmde van het geschreeuw van de kopers en verkopers. Onder het voorwendsel van gelden te verzamelen voor de bouw van de Sint Pieterskerk te Rome, werden er in het publiek aflaten voor de zonden te koop aangeboden op gezag van de paus. Met de prijs van misdaden zou er een kerk gebouwd worden voor Gods eredienst,— de hoeksteen gelegd met het loon der ongerechtigheid. Maar dezelfde middelen, die aangewend werden tot Rome’s verheffing, brachten de doodsteek toe aan zijn macht en grootheid. Het was dit, dat de vastberadenste en voorspoedigste van Rome’s vijanden verwekte, en aanleiding gaf tot de strijd, die Rome’s troon schokte, en de drievoudige kroon op het hoofd van de paus deed wankelen.GT 146.3

    De beambte, die aangesteld was om in Duitschland de aflaathandel te bezorgen — Tetzel genaamd — was schuldig bevonden aan de laagste vergrijpen tegen de samenleving en tegen de wet van God; maar, aan de straf op zijn misdaden ontkomen zijnde, werd hij gebruikt om de onbeschaamde handelsplannen van de paus te helpen uitvoeren. Met grote schaamteloosheid uitte hij de schandelikste leugens, en vertelde wonderlike verhalen om een onwetend, lichtbewogen en bijgelovig volk te misleiden. Hadden ze Gods Woord gehad, ze zouden niet op die wijze bedrogen geworden zijn. Het was om hen onder het beheer van het pausdom te houden, ten einde de macht en weelde van zijn eerzuchtige leiders te doen aangroeien, dat de Bijbel van hen was weggehouden.1Zie Gieseler, “Ecclesiastical History,” Periode IV, sek. 1, par. 5.GT 147.1

    Wanneer Tetzel een stad binnentrok, ging er een boodschapper vor hem uit, die aankondigde: “De genade Gods en van de heilige vader is vor uw poorten.”2D'Aubigné, boek 3, kap. 1. En het volk verwelkomde de godlasterende huichelaar, alsof hij God zelf geweest was, die uit de hemel tot hen was nedergekomen. De gruwelike handel werd in de kerk gedreven, waar Tetzel de kansel beklom, en de aflaten prees als de kostbaarste gift van God. Hij verklaarde, dat krachtens zijn certifikaten van vergiffenis, al de zonden, die de koper later zou wensen te begaan, vergeven zouden zijn, en dat “berouw zelfs niet noodzakelik is.”2D'Aubigné, boek 3, kap. 1. Meer nog, hij verzekerde zijn hoorders, dat de aflaten niet alleen bij machte waren om de levenden te redden, maar ook de doden; dat op hetzelfde ogenblik, dat het geld op de bodem van zijn kist zou rinkelen, de ziel voor wie het betaald was, uit het vagevuur bevrijd zou zijn, en de hemel binnengaan.3Zie Hagenbach, “History of the Reformation,” Deel I, p. 96.GT 147.2

    Toen Simon de tovenaar de apostelen geld aanbood, om hun de macht om wonderen te doen af te kopen, antwoordde Petrus hem: “Uw geld zij met u ten verderve, omdat ge gemeend hebt, dat de gave Gods door geld verkregen wordt.”4Hand. 8:20. Maar Tetzels aanbod werd door duizenden gretig aangenomen. Goud en zilver vloeide in zijn schatkist. Een zaligheid, die met geld gekocht kon worden, was gemakkeliker te verkrijgen dan die waartoe berouw, geloof, en ijverige pogingen vereist werden om de zonde te wederstaan en te overwinnen.1Zie Aanhangsel.GT 147.3

    De leer van de aflaten was door geleerde en vrome mannen in de Roomse Kerk tegengestaan en er waren er velen, die geen geloof hechtten aan voorwendselen, welke zo zeer in strijd waren met bet verstand zowel als de openbaring. Geen prelaat durfde zijn stem tegen deze goddeloze handel verheffen, maar de harten van de mensen begonnen beroerd en onrustig te worden, en velen vroegen met bezorgdheid, of God niet door het een of andere middel tussen beide zou treden, om Zijn kerk te reinigen.GT 148.1

    Luther, hoewel nog streng katholiek, werd met afschuw vervuld over de lasterlike aanmatigingen van de aflaatventers. Velen in zijn eigen gemeente hadden bewijzen van vergiffenis gekocht, en begonnen al spoedig tot hun leraar te komen, om hun verschillende zonden te belijden, vergiffenis verwachtende, niet omdat ze berouw hadden en zich wensten te beteren, maar op grond van de aflaat. Luther weigerde hun absolutie, en waarschuwde hen, dat tenzij ze berouw gevoelden en een ander leven leidden, ze in hun zonden zouden omkomen. In grote verslagenheid gingen ze tot Tetzel met de klacht, dat hun biechtvader zijn brieven had geweigerd; en sommigen eisten stoutweg, dat hun het geld teruggegeven zou worden. De monnik was woedend. Hij uitte de vreselikste vloeken, liet vuren aansteken op de publieke pleinen, en verklaarde, dat hij orders had van de paus “om alle ketters te verbranden, die zijn allerheiligste aflaten durfden tegen-staan.”2D'Aubigné, boek 3, kap. 4.GT 148.2

    Luther begon nu met stoutmoedigheid zijn werk als kampvechter van de waarheid. Zijn stem werd van de kansel ge-hoord tot ernstige en plechtige waarschuwing. Hij stelde het volk het walgelik karakter van de zonde voor, en leerde hen, dat het de mens onmogelik is, door eigen werken de schuld ervan te verminderen, of aan de straf erop te ontkomen; dat alleen berouw voor God en geloof in Christus de zondaar redden kan; dat de genade van Christus niet kan worden gekocht, maar een vrije gave is. Hij raadde de mensen aan om geen aflaten te kopen, maar in het geloof op de gekruisigde Heiland te zien. Hij verhaalde zijn eigen smartelike ondervinding, en hoe hij tevergeefs getracht had, zichzelf zaligheid te verwerven door verootmoediging en boetedoening; en verzekerde zijn hoorders, dat hij door van zichzelf af te zien en in Christus te geloven, vrede en geluk gevonden had.GT 148.3

    Daar Tetzel in zijn handel en goddeloze aanmatigingen volhardde, besloot Luther, tot een meer doeltreffend protest tegen deze schreeuwende misbruiken over te gaan. Spoedig deed zich een gelegenheid voor. De slotkerk van Wittenberg bevatte veel relikwieën, welke op zekere heilige dagen aan het volk werden vertoond; en volle vergiffenis van zonden werd aan allen geschonken, die de kerk dan bezochten en ter biecht gingen. Gevolgelik stroomde het volk op deze dagen in massa’s daarheen. Een van de gewichtigste van die gelegenheden, het feest van “Allerheiligen,” naderde. De dag tevoren plakte Luther, zich onder de menigte mengende, die reeds naar de kerk op weg waren, een papier aan de kerkdeur aan, dat vijf en negentig stellingen tegen de leer van de aflaten bevatte. Hij verklaarde zich bereid, deze stellingen op de volgende dag in de universiteit te verdedigen tegen allen, die lust mochten gevoelen om ze aan te vallen.GT 149.1

    Zijn stellingen trokken algemene aandacht. Ze werden gelezen en herlezen, en naar alle zijden herhaald. Grote op-gewondenheid heerste er aan de universiteit en in de gehele stad. Door deze stellingen werd aangetoond, dat de macht om zonden te vergeven, en de straf erop weg te nemen, nimmer aan de paus of enig mens gegeven was. Het gehele stelsel was bedrog,— een kunstgreep om geld af te persen door partij te trekken van de bijgelovigheid van het volk,— een plan van Satan om de zielen te verwoesten van allen, die op de leugenachtige voorwendsels ervan zouden vertrouwen. Er werd ook duidelik aangetoond, dat het evangelie van Christus de kostbaarste schat van de kerk is, en dat de genade Gods, die daarin wordt geopenbaard, vrijelik geschonken wordt aan allen, die er met berouw en geloof naar zoeken.GT 149.2

    Luthers stellingen daagden wederlegging uit; maar niemand durfde er zich aan wagen. De vragen, die hij behandelde, waren in weinige dagen door geheel Duitschland bekend, en weerklonken in enige weken door de gehele Christenwereld. Vele toegewijde Katholieken, die de vreselike goddeloosheid in de kerk gezien en betreurd hadden, maar niet wisten, hoe de voortgang ervan te stuiten, lazen de stellingen met grote blijdschap, en herkenden er de stem van God in. Ze gevoelden, dat God in genade Zijn hand had uitgestrekt om de snel aanwassende vloed van het verderf, die van de bisschoppelike zetel van Rome uitging, te keren. Prinsen en overheden verheugden zich in het geheim, dat er perk zou worden gesteld aan de overmoedige macht, die hun het recht ontkende van zijn besluiten in twijfel te trekken.GT 150.1

    Maar de zondelievende en bijgelovige menigten schrokken, toen de valse redeneringen, die hun angsten hadden gesust, werden weggevaagd. Listige geesteliken, gestoord in hun werk van misdaden toe te laten, en hun inkomen in gevaar ziende, waren verwoed, en spanden samen om hun aanmatigingen te handhaven. De hervormer had het hoofd te bieden aan bittere beschuldigers. Sommigen klaagden hem aan van haastig en volgens een eerste opwelling gehandeld te hebben. Anderen legden hem hooggevoelendheid ten laste, verklarende dat hij niet van God geleid was, maar door trots en drift. “Wie weet niet,” antwoordde hij, “dat men maar zelden een nieuw denkbeeld bekend maken kan zonder enige schijn van trots, of beschuldigd te worden van twist veroorzaakt te hebben? Waarom werden Christus en al de martelaren ter dood gebracht?— omdat ze de schijn op zich laadden van trotse verachters te zijn van de wijsheid van de tijd, waarin ze leefden ; en omdat ze nieuwe waarheden voorstelden, zonder de orakelen van de oude meningen eerst nederig geraadpleegd te hebben.”GT 150.2

    Andermaal verklaarde hij: “Wat ik doe, zal niet door menselik beleid, maar door de raad Gods bewerkt worden. Indien het Gods werk is, wie zal het keren? Indien het dit niet is, wie zal het bespoedigen? Niet mijn wil, niet de hunne, niet de onze,— maar Uw wil, o heilige Vader, die in de hemelen zijt!”1D'Aubigné, boek 3, kap. 6.GT 151.1

    Ofschoon Luther door Gods Geest bewogen was, om zijn werk te beginnen, zou hij het niet voortzetten zonder zware strijd. De verwijtingen van zijn vijanden, hun verkeerde voorstellingen van zijn doel, en de onrechtvaardige en lasterlike aanmerkingen over zijn karakter en beweegredenen, gingen over hem heen als een overweldigende vloed, en bleven niet zonder gevolg. Hij had er zich verzekerd van gehouden, dat de leiders van het volk, zowel in kerk als in school, zich gaarne met hem zouden verenigd hebben in zijn pogingen tot hervorming. Aanmoedigende woorden van hen, die hoge posten bekleedden, hadden hem met vreugde en hoop vervuld. In het verschiet had hij reeds een blijder dag voor de kerk zien dagen. Maar de aanmoediging was in verwijt en veroordeling verkeerd. Vele overheden, in de kerk zowel als in de staat, waren overtuigd van de waarheid van zijn stellingen, maar zagen aldra in, dat het aannemen van deze waarheden grote veranderingen ten gevolge zou hebben. Het volk te verlichten en te hervormen betekende niet anders, dan het gezag van Rome te ondermijnen, duizenden stromen, die daar nu in de schatkist vloeiden, af te keren, en de overdaad en pracht van de pauselike leiders daardoor zeer te verminderen. Behalve dat, het volk te leren denken en als verantwoordelike wezens te leren handelen, die alleen op Christus zagen als de bron van hun zaligheid, zou de troon van de paus omverwerpen, en ten slotte hun eigen gezag vernietigen. Om deze reden weigerden ze de meerdere kennis, die God hun aanbood, aan te nemen, en schaarden zich tegen Christus en de waarheid, door zich tegen de man te stellen, die Hij gezonden had om hen te verlichten.GT 151.2

    Luther beefde wanneer hij op zichzelf zag,— één enig man tegenover de grootste machten van de aarde. Hij twijfelde er somtijds aan, of hij er waarlik door God toe geleid was, om zichzelf tegen het gezag van de kerk te stellen. “Wie was ik,” schrijft hij, “dat ik de majesteit van de paus zou tegenstaan, voor wie ... de koningen van de aarde en de gehele wereld heefden?” . . . “Niemand kan zich indenken, wat mijn hart geleden heeft gedurende die eerste twee jaren, en tot welk een moedeloosheid, ik mag het wel wanhoop noemen, ik somtijds verviel.”1 D'Aubigné, boek 3, kap. 6. Maar hij werd niet aan ontmoediging ten prooi. Toen mensesteun hem ontviel, zag hij op God alleen, en ondervond, dat hij in volle veiligheid kon leunen op die almachtige arm.GT 151.3

    Aan een vriend van de Hervorming schreef Luther: “Wij kunnen noch door studie, noch door verstandelike ontwikkeling inzicht in de Schriften verkrijgen. Daarom moet uw eerste plicht zijn, met gebed te beginnen. Smeek de Heer, om u naar Zijn rijke barmhartigheid genadiglik een waar begrip van Zijn Woord te schenken. Er is geen andere uitlegger van het woord Gods, dan de Schrijver van dat woord zelf, zoals Hij gezegd heeft: ‘Ze zullen allen van God geleerd zijn.’ Verwacht niets van uw eigen werk, van uw eigen verstand: vertrouw alleen op God, en de invloed van Zijn Geest. Neem dit aan op het gezegde van een mens, die de zaak op de proef gesteld heeft.”2Idem, kap. 7. Hier is een uiterst belangrijke les voor hen, die gevoelen, dat God hen geroepen heeft om de ernstige waarheden voor deze tijd aan anderen te brengen. Deze waarheden zullen de vijandschap doen ontbranden van Satan, en van hen, die de fabelen, welke hij verzonnen heeft, liefhebben. In de strijd met de boze machten is er meer nodig dan kracht van verstand en menselike wijsheid.GT 152.1

    Wanneer de vijanden zich beriepen op gebruiken en overleveringen, of op de beweringen en het gezag van de paus, ont-moette Luther hen met de Bijbel, en de Bijbel alleen. Hier waren bewijsgronden, waar ze niets tegen zeggen konden; daarom schreeuwden de slaven van vormen en bijgeloof om zijn bloed, gelijk de Joden het bloed van Christus geëist hadden. “Hij is een ketter,” riepen de Roomse ijveraars. “Het is hoogverraad, zulk een gruwelike ketter een uur langer te laten leven! Laat het schavot onmiddellik voor hem opgericht worden!”1 D'Aubigné, boek 3, kap. 9. Maar Luther werd hun woede niet ten prooi. God had een werk voor hem te doen, en engelen werden van de hemel gezonden om hem te beschermen. Velen echter, die van Luther het kostbare licht ontvangen hadden, ondervonden Satans woede, en verduurden ter wille van de waarheid onbevreesd marteling en dood.GT 152.2

    Luthers leer trok de aandacht van ernstigdenkenden door geheel Duitschland. Uit zijn preken en geschriften straalde licht, dat duizenden wakker schudde en verlichtte. Een levend geloof begon de plaats in te nemen van de dode vormelikheid, die de kerk zo lang aan banden had gelegd. Het volk verloor dageliks meer zijn vertrouwen in Rome’s bijgeloof. De bolwerken van vooroordeel begonnen weg te vallen. Gods woord, waaraan Luther iedere leerstelling en iedere eis toetste, was gelijk een tweesnijdend zwaard, dat tot in de harten van het volk doordrong. Overal ontwaakte er een verlangen naar geestelike vooruitgang. Alom ontstond een hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, gelijk sedert eeuwen niet gekend was geweest. De ogen van het volk, die zo lang op menselike instellingen en aardse middelaars gericht geweest waren, wendden zich nu in berouw en geloof naar Christus en die gekruist.GT 153.1

    Deze algemene belangstelling wekte de vrees van de pauselike gezaghebbers nog meer op. Luther werd gedagvaard om te Rome te verschijnen, en zich te verantwoorden op een aanklacht van ketterij. Het bevel vervulde zijn vrienden met schrik. Ze kenden het gevaar maar al te goed, dat hem bedreigde in die verdorven stad, die alreeds dronken was van het bloed van de martelaren voor Jezus. Ze verzetten zich tegen zijn gaan naar Rome, en verzochten, dat zijn onderzoek in Duitschland zou mogen plaats vinden.GT 153.2

    Deze schikking werd eindelik getroffen, en een pauselike afgevaardigde aangesteld om de zaak te horen. In de instruktieën, welke deze beambte van de opperpriester ontving, werd gezegd dat Luther reeds tot ketter verklaard was. Er werd aan de afgevaardigde daarom opgedragen, hem te “vervolgen en zonder verwijl tot zwijgen te brengen.” Indien hij standvastig zou blijven, en het de afgevaardigde niet gelukken zou, om zich van zijn persoon meester te maken, was hij gemachtigd “om hem in alle plaatsen in Duitschland vogelvrij te verklaren, en om allen, die met hem verbonden waren, uit de weg te ruimen, te vloeken, en in de ban te doen.”1D'Aubigné, boek 4, kap. 2. En verder, ten einde deze verderfelike ketterij volkomen uit te roeien, beval de paus zijn afgevaardigde, om allen, welke waardigheid ze ook bekleden mochten in kerk of staat, behalve de keizer, buiten de gemeenschap van de kerk te sluiten, zo ze zouden nalaten, Luther en zijn aanhangers te grijpen en over te leveren aan de wraak van Rome.GT 153.3

    Hieruit toont zich de ware geest van het pausdom. Geen spoor van Christelik beginsel, of zelfs van gewone rechtvaar digheid, is in het gehele dokument te vinden. Luther was ver van Rome verwijderd; hij had geen gelegenheid gehad, om zijn gedrag of zijn ingenomen stelling te verklaren of te verdedigen; toch werd hij, vor zijn zaak nog onderzocht was, kortweg verklaard een ketter te zijn, en dezelfde dag gewaarschuwd, beschuldigd, verhoord, en veroordeeld; en dat alles door de heilige vader, zoals hij zichzelf noemt, het enige, oppermachtige, onfeilbare gezag in kerk of staat!GT 154.1

    In deze tijd, toen Luther zo zeer behoefte had aan het medegevoel en de raad van een trouwe vriend, zond Gods voor-zienigheid Melanchton naar Wittenberg. Jong van jaren, nederig en schroomvallig in zijn manieren, gewon Melanchtons gezond oordeel, uitgebreide kennis, en innemende welspre-kendheid, die zich aan reinheid en oprechtheid van karakter paarden, algemene bewondering en achting. Zijn schitterende talenten waren niet meer opvallend dan de zachtheid van zijn aanleg. Hij werd spoedig een ernstig discipel van het evangelie, en Luthers vertrouwdste vriend en meest gewaardeerde steun; zijn zachtheid, voorzichtigheid, en zorgvuldigheid dienden als aanvulling van Luthers moed en ijver. Hun samenwerking gaf kracht aan de Hervorming, en was een bron van grote aanmoediging voor Luther.GT 154.2

    Augsburg was bepaald als de plaats, waar het verhoor zou gehouden worden, en de hervormer begaf zich te voet op reis daarheen. Men maakte zich ernstig over hem bezorgd. Er was openlik gedreigd, dat hij op reis gegrepen en vermoord zou worden, en zijn vrienden smeekten hem, het niet te wagen. Ze drongen er zelfs bij hem op aan, dat hij Wittenberg een tijd lang verlaten zou, en veiligheid zoeken bij degenen, die hem met vreugde zouden beschermen. Maar hij wilde de post, die God hem aangewezen had, niet opgeven. Hij moest getrouw verder gaan met de waarheid te handhaven, niettegenstaande de stormen, die om hem woedden. Zijn taal was: “Ik ben ge-lijk Jeremia, een man van strijd en twist; maar hoe meer ze me dreigen, hoe meer ze mijn blijdschap verhogen. ... Ze hebben mijn eer en mijn goede naam reeds door het slijk gesleurd. Al wat me nog rest, is mijn nietswaardig lichaam; laat hen dat ook hebben; ze zullen mijn leven daardoor slechts enige uren verkorten. Maar wat mijn ziel aangaat, die zullen ze niet krijgen. Hij, die het Woord van Christus aan de wereld wenst te brengen, moet ieder uur de dood ver-wachten.”1D'Aubigné, boek 4, kap. 4.GT 155.1

    De tijding van Luthers aankomst te Augsburg gaf grote voldoening aan de pauselike afgevaardigde. De lastige ketter, die de aandacht van de gehele wereld tot zich trok, scheen nu in de macht van Rome te zijn, en de afgevaardigde nam zich voor, dat hij niet zou ontsnappen. De hervormer had verzuimd, zich van een vrijgeleide te voorzien. Zijn vrienden drongen erop aan, dat hij niet zonder dat dokument voor de afgevaardigde zou verschijnen, en zijzelven namen op zich, het van de keizer te verkrijgen. Het was het plan van de afgevaardigde om Luther zo mogelik te dwingen om te herroepen, of, indien dit niet gelukte, hem naar Rome te laten voeren, om in het lot van Huss en Jérome te delen. Daarom trachtte hij door zijn handlangers Luther te overreden, om zonder vrijgeleide te verschijnen, en zich aan zijn genade toe te vertrouwen. Dit weigerde de hervormer beslist. Niet voordat hij het geschrift, dat hem de bescherming van de keizer verzekerde, ontvangen had, verscheen hij in de tegenwoordigheid van de pauselike afgezant.GT 155.2

    Uit voorzichtigheid besloten de Katholieken, te trachten Luther te winnen door een schijn van zachtheid. De afgevaardigde betoonde zich zeer vriendelik, wanneer hij zich met hem onderhield; maar hij eiste, dat Luther zich onvoorwaardelik aan het gezag van de kerk zou onderwerpen, en ieder punt zou toegeven, zonder bespreking of onderzoek. Hij had het karakter van de man, met wie hij te doen had, niet naar waarde geschat. Luther drukte in zijn antwoord zijn ontzag voor de kerk uit, zijn verlangen naar waarheid, verder zijn bereidheid om alle bezwaren tegen wat hij verkondigd had te beantwoorden, en zijn leerstellingen te onderwerpen aan het besluit van zekere voorname universiteiten. Maar tegelijkertijd kwam hij op tegen de eis van de kardinaal, dat hij herroepen zou, zonder dat er bewezen was, dat hij dwaalde.GT 156.1

    Het enige antwoord was: “Herroep, herroep.” De hervormer toonde aan, dat zijn stelling zich grondde op de Schriften, en verklaarde vastberaden, dat hij de waarheid niet herroepen kon. De legaat, onmachtig om Lutlrers beweringen te weerleggen, overstelpte hem met een vloed van verwijten, spotternijen en vleierijen, doorspekt met aanhalingen uit de overleveringen, en gezegden van de kerkvaders, en liet de hervormer geen gelegenheid om te spreken. Ziende dat de bijeenkomst, op deze wijze voortgezet, volkomen nutteloos zou zijn, verkreeg Luther eindelik zeer schoorvoetend vergunning, om zijn antwoord in geschrifte voor te leggen.GT 156.2

    “Met zo te doen,” schreef hij aan een vriend, “staat er voor de verdrukte een dubbele kans open; ten eerste kan, wat geschreven staat, onderworpen worden aan het oordeel van anderen; en ten tweede heeft men beter gelegenheid om op de banghartigheid, zo al niet het geweten van een aanmatigende en ratelende despoot te werken, door wiens gebiedende taal men anders overweldigd zou worden.”1Martyn, “The Life and Times of Luther,” pp. 271, 272.GT 156.3

    Bij het volgende onderhond leverde Luther een heldere, beknopte en krachtige uiteenzetting van zijn inzichten, overvloedig gestaafd door vele aanhalingen uit de Schriften. Na dit geschrift voorgelezen te hebben, overhandigde hij het aan de Kardinaal, die het echter met verachting ter zijde wierp, verklarende, dat het een hoop ijdele woorden en ontoepasselike aanhalingen was. Luther, nu volkomen wakker geschud, stelde zich tans tegenover de trotse prelaat op diens eigen grond,— de overleveringen en leerstellingen van de kerk,— en wierp zijn stellingen volkomen omver.GT 157.1

    Toen de prelaat zag, dat Luthers redenering niet wederlegd kon worden, verloor hij alle zelfbeheersing, en riep woedend uit: “Herroep, of ik zal u naar Rome zenden, om daar voor de rechters te verschijnen, die aangesteld zijn om kennis van uw zaak te nemen. Ik zal u met al uw aanhangers, en allen, die u te eniger tijd ter wille zullen zijn, in de ban doen, en hen uit de kerk werpen.” En eindelik verklaarde hij op hoge en toornige toon: “Herroep, of kom niet weer terug.”1D'Aubigné, boek 4, kap. 8 (Londense ed.).GT 157.2

    De hervormer trok zich onmiddellik met zijn vrienden terug, op die wijze duidelik te kennen gevende, dat er van hem geen herroeping te verwachten was. Dit was niet de bedoeling van de kardinaal geweest. Hij had zich gevleid, dat hij Luther door geweld tot onderwerping zou kunnen drijven. Nu, met zijn aanhangers alleen gelaten, keek hij de een na de ander aan, ten hoogste teleurgesteld over de onverwachte mislukking van zijn plannen.GT 157.3

    Luthers pogingen bleven bij deze gelegenheid niet zonder goede gevolgen. De vele verzamelden, die tegenwoordig waren, hadden de gelegenheid gehad om de twee mannen te vergelijken, en voor zichzelven te oordelen, welke geest zich in hen had geopenbaard, zowel als over de kracht en waarheid van hun stellingen. Hoe opvallend was de tegenstelling! De hervormer, eenvoudig, nederig, standvastig, stond daar in de kracht Gods, met de waarheid aan zijn zijde; de afgevaardigde van de paus, zelfbewust, overheersend, trots en onredelik, leverde geen enkele bewijsgrond uit de Schriften, en riep desniettemin op heftige toon: “Herroep, of ge zult naar Rome gezonden worden om uw straf te ontvangen.”GT 157.4

    Hoewel Luther een vrijgeleide ontvangen had, smeedden de Katholieken een aanslag om hem te grijpen en gevangen te zetten. Zijn vrienden drongen erop aan, dat, daar het nutteloos voor hem was om nog langer te vertoeven, hij zonder verwijl naar Wittenberg zou terugkeren, en dat de grootste zorg moest gedragen worden, dat zijn voornemen geheim zou blijven. Gevolgelik verliet hij Augsburg te paard vor het aanbreken van de dag, slechts van een gids vergezeld, die de magistraat hem verschaft had. Met angstige voorgevoelens ging hij heimelik door de donkere en stille straten van de stad. Waakzame en wrede vijanden hadden zijn ondergang besloten. Zou hij aan de strikken ontkomen, die ze voor hem gespannen hadden ? Dat waren ogenblikken van benauwdheid en ernstig gebed. Hij kwam bij een kleine poort in de muur van de stad. Die werd hem geopend, en zonder verhindering ging hij er met zijn gids door. Eenmaal veilig buiten, ver-haastten de vluchtelingen hun spoed, en vor de afgevaardigde van Luthers vertrek hoorde, was hij buiten het bereik van zijn vervolgers. Satan en zijn handlangers waren bedrogen. De man, die ze in hun macht dachten te hebben, was als een vogel aan de strik van de vogelvanger ontkomen.GT 158.1

    Bij het horen van Luthers ontvluchting was de afgevaardigde buiten zichzelf van verbazing en toorn. Hij had verwacht, grote eer te behalen door wijsheid en standvastigheid in zijn onderhandeling met deze rustverstoorder van de kerk, maar zijn hoop werd beschaamd. Hij luchtte zijn toorn in een brief aan Frederik, de keurvorst van Saksen, waarin hij Luther bitterlik beschuldigde, en eiste dat Frederik de hervormer naar Rome zenden, of hem uit Saksen verbannen zou.GT 158.2

    In zijn verdediging drong Luther erop aan, dat de afgevaardigde of de paus hem zijn dwalingen uit de Schriften zou tonen, en verbond zich op het plechtigst, zijn leerstellingen af te zweren, indien ze konden bewezen worden in strijd te zijn met Gods woord. En hij drukte zijn dankbaarheid aan God uit, dat hij waardig geacht was, voor zulk een heilige zaak te lijden.GT 158.3

    De keurvorst wist nog weinig van de hervormde leer, maar was diep getroffen door de oprechtheid, kracht en klaarheid van Luthers woorden; en Frederik besloot zijn beschermer te zullen zijn, totdat er bewezen zou worden, dat de hervormer dwaalde. Antwoordende op de eis van de afgevaardigde, schreef hij: ” ‘Gij behoorde tevreden te zijn, daar Doktor Martin te Augsburg voor u verschenen is. Wij verwachtten niet, dat ge hem zoudt trachten te laten herroepen, zonder hem eerst van zijn dwaling te overtuigen. Geen van de geleerden in ons vorstendom hebben ons medegedeeld, dat Martins leer goddeloos, antichristelik, of ketters is.’ De vorst weigerde bovendien om Luther naar Rome te zenden, of hem uit zijn staten te verbannen.”11D'Aubigné, boek 4, kap. 10.GT 159.1

    De keurvorst zag in, dat de zedelike banden van de maatschappij aan alle kanten aan het verslappen waren. Een groot hervormingswerk was nodig. De ingewikkelde en kostbare inrichtingen om misdaad tegen te gaan en te straffen zouden onnodig zijn, indien de mensen Gods geboden en de voorschriften van een verlicht geweten slechts erkenden en gehoorzaamden. Hij zag, dat Luthers arbeid zich naar dit doel heenstrekte, en hij verheugde er zich in het geheim over, dat er zich een betere invloed in de kerk deed gelden.GT 159.2

    Ook zag hij, dat Luther als professor aan de universiteit met uitstekend gevolg werkzaam was. Nog was er pas een jaar verlopen sinds Luther zijn stellingen aan de slotkerk aangeplakt had, en toch was het aantal van de pelgrims, die de kerk op het feest van Allerheiligen bezochten, reeds veel minder. Rome was van aanbidders en gaven beroofd geworden, maar hun plaats was ingenomen door een andere klasse van mensen, die zich nu naar Wittenberg spoedden,— geen pelgrims om de relikwieën te aanbidden, maar studenten, die de gehoorzalen vulden. De geschriften van Luther hadden overal nieuwe belangstelling in de Heilige Schriften aangewakkerd, en niet alleen uit alle delen van Duitschland, maar ook uit andere landen stroomden er studenten naar de universiteit. Jonge mannen, die voor de eerste maal Wittenberg in het gezicht kregen, “hieven hun handen op naar de hemel, en loofden God, die het licht der waarheid uit deze stad liet schijnen, gelijk in vroegere tijden van de berg Zion, om het tot de verstverwijderde landen te laten doordringen.”11D'Aubigné, boek 4, kap. 10.GT 159.3

    Luther was nog slechts gedeeltelik van de dwalingen van het Katholicisme bekeerd. Maar het vergelijken van het Heilige Woord met de pauselike dekreten en instellingen vervulde hem met verbazing. “Ik lees,” schreef hij, “de dekreten van de opperpriesters, en ... ik weet niet of de paus de antichrist zelf is, of zijn apostel; z— verkeerd wordt Christus erin voorgesteld, en zelfs gekruisigd.”2Idem, boek 5, kap. 1. Toch ondersteunde Luther in deze tijd de Roomse Kerk nog, en dacht er niet aan, dat hij zich ooit van zijn gemeenschap zou afscheiden.GT 160.1

    De geschriften en leer van de hervormer werden onder ieder volk van de Christenheid verspreid. Het werk breidde zich uit naar Zwitserland en Holland. Kopieën van zijn geschriften braken zich baan naar Frankrijk en Spanje. In Engeland werd zijn leer als het woord des levens ontvangen. De waarheid had zich ook tot België en Italië uitgestrekt. Duizenden werden uit hun doodslaap wakker geschud tot de vreugde en de hoop van een leven des geloofs.GT 160.2

    Rome’s woede steeg voortdurend door de aanvallen van Luther; en sommige van zijn fanatieke tegenstanders, zelfs doktoren aan Katholieke universiteiten, verklaarden dat hij, die de opstandige monnik zou doden, zonder zonde zijn zou. Op zekere dag sprak een vreemdeling de hervormer aan, met een pistool onder zijn mantel verborgen, en vroeg hem, waarom hij zonder geleide was. “Ik ben in Gods hand,” antwoordde Luther. “Hij is mijn hulp en mijn schild. Wat kan de mens mij doen?”3Idem, boek 6, kap. 2. Op het horen van deze woorden ver-bleekte de vreemdeling, en vluchtte uit de tegenwoordigheid van de engelen des hemels.GT 160.3

    Bij Rome stond de verdelging van Luther vast; maar God was zijn bescherming. Zijn leer werd overal vernomen,—“in nederige woningen en kloosters, ... in de kastelen van de edelen, aan de universiteiten, in de paleizen van de koningen; en mannen van edel karakter stonden aan alle kanten op, om zijn pogingen te ondersteunen.”1D'Aubigné, boek 6, kap. 2.GT 161.1

    Het was omtrent deze tijd, dat Luther door het lezen van de werken van Huss bemerkte, dat de Boheemse hervormer de grote waarheid van reehtvaardigmaking door het geloof, die hijzelf trachtte voor te staan en te leren, ook voorgestaan had. “We zijn allen,” sprak Luther, “Paulus, Augustinus en ikzelf, zonder het te weten, Hussieten geweest.” “God zal de wereld zeker bezoeken,” vervolgde hij, “omdat de waarheid een eeuw geleden gepredikt is en verbrand is geworden.”2Wylie, boek 6, kap. 1.GT 161.2

    In een beroep op de keizer en de Duitse adel ten behoeve van de Hervorming van het Christendom, schreef Luther aangaande de paus: “Het is iets vreseliks om de man, die zich de stedehouder van Christus noemt, een pracht te zien ten toon spreiden, waarin geen enkel keizer hem gelijk kan staan. Is dat de eenvoudige Jezus of de nederige Petrus gelijk zijn? De paus, zeggen ze, is de heer van de wereld! Maar Christus, wiens stedehouder hij zich beroemt te zijn, heeft gezegd: ‘Mijn koninkrijk is niet van deze wereld.’ Kan het rijk van een stedehouder zich verder uitstrekken dan dat van zijn hoofd?”3D'Aubigné, boek 6, kap. 3.GT 161.3

    Over de universtiteiten schreef hij op de volgende wijze: “Ik vreze zeer, dat de universiteiten de grote poorten zullen blijken, die naar de hel leiden, tenzij ze ijverig zorg dragen, de Heilige Schriften uit te leggen, en die in de harten van de jongelingschap in te griffen. Ik raad niemand aan zijn kind te zenden, waar de Heilige Schriften niet de eerste plaats innemen. Iedere inrichting, waar Gods woord niet aanhoudend bestudeerd wordt, moet aan bederf blootstaan.”3D'Aubigné, boek 6, kap. 3.GT 161.4

    Dit beroep verspreidde zich snel door Duitschland, en oefende een machtige invloed op het volk uit. Het gehele volk kwam in beroering, en grote scharen werden opgewekt om zich om de standaard van de hervorming te scharen. Luthers tegenstanders, brandende van verlangen om zich te wreken, drongen er bij de paus op aan, dat hij beslissende stappen tegen hem zou nemen. Er werd besloten, zijn leerstellingen onmiddellik te veroordelen. Zestig dagen werden de hervormer en zijn aanhangers toegestaan, aan het eind waarvan, zo ze niet herriepen, allen in de ban zouden gedaan worden.GT 161.5

    Dat was een vreselike krisis voor de Hervorming. Eeuwen lang had de ban van Rome machtige vorsten schrik aangejaagd ; hij had grote rijken met ellende en verwoesting vervuld. Zij, die door dit oordeel getroffen waren, werden algemeen met angst en afschuw beschouwd; ze waren verstoten van omgang met hun medemensen, en werden als misdadigers behandeld, die uitgeroeid moesten worden. Luther was niet blind voor de storm, die over hem zou losbarsten, maar bleef standvastig, vertrouwende op Christus als zijn hulp en zijn schild. Met het geloof en de moed van een martelaar schreef hij : “Wat er gebeuren zal, weet ik niet, en wens het ook niet te weten. . . . Waar de slag me ook moge treffen, ik vrees hem niet. Zelfs geen boomblad valt af zonder de wil van onze Vader. Hoeveel te meer zal Hij zorg dragen voor ons! Het is een lichte zaak om voor het Woord te sterven, daar dit Woord, dat vlees voor ons werd, zelf gestorven is. Indien we met Hem sterven, zo zullen we met Hem leven; en, doorstaande wat Hij voor ons heeft doorgestaan, zullen we komen, waar Hij is, en eeuwig met Hem wezen.”1D'Aubigné, boek 6, kap. 9 (3de Londense ed., Walther, 1840).GT 162.1

    Toen de pauselike ban Luther bereikte, sprak hij: “Ik veracht hem, en verzet er mij tegen als goddeloos en vals . . . Het is Christus zelf, die daarin veroordeeld wordt. ... Ik verblijd er mij in, dat ik zoveel moet lijden voor de beste zaak, die er bestaat. Reeds gevoel ik grotere vrijheid in mijn hart, want nu weet ik eindelik, dat de paus de antichrist is, en zijn troon die van de Satan zelf.”1D'Aubigné, boek 6, kap. 9 (3de Londense ed., Walther, 1840).GT 162.2

    Toch bleef het bevel van Rome niet zonder gevolg. Gevangenis, marteling en zwaard waren machtige wapenen omGT 162.3

    1 D'Aubigné, bock 6, kap. 9 (3de Londense ed., Waltlier, 1840). gehoorzaamheid af te dwingen. De zwakken en bijgelovigen beefden voor het dekreet van de paus, en terwijl er algemene sympathie met Luther heerste, gevoelden velen, dat het leven hun te dierbaar was om het voor de zaak van de hervorming in de waagschaal te stellen. Alles scheen aan te duiden, dat het werk van de hervorming bijna ten einde was.GT 162.4

    Luther echter bleef onbevreesd. Rome had hem zijn banvloeken toegeslingerd; en de wereld zag toe, er niet aan twij-felende dat hij zou omkomen, of gedwongen worden om toe te geven. Maar met vreselike kracht wierp hij het vonnis van veroordeling op Rome zelf terug, en gaf in het openbaar zijn besluit te kennen, om die kerk voor altijd te verlaten. In de tegenwoordigheid van een menigte studenten, doktoren en burgers uit alle standen verbrandde Luther de pauselike bul, tezamen met de kanonieke wetten, de dekreten, en zekere geschriften, die de pauselike macht ondersteunden. “Het is mijn vijanden gelukt,” zo zei hij, “om door het verbranden van mijn boeken de zaak der waarheid schade aan te doen in de gemoederen van het gewone volk, en hun zielen te laten verloren gaan; om die reden verbrand ik wederkerig ook hun hoeken. Een ernstige strijd is juist begonnen. Tot nu toe heb ik maar met de paus gespeeld. Ik ben dit werk in Gods naam begonnen; het zal zonder mij en door Zijn macht voleindigd worden.”1D'Aubigné, boek 6, kap. 10.GT 163.1

    Op de verwijtingen van zijn vijanden, die hem tartten met de zwakheid van zijn zaak, antwoordde Luther: “Wie weet of God me niet gekozen en geroepen heeft; en of zij niet behoorden te vrezen, dat ze, door mij te verachten, misschien God zelf verachten ? Mozes was alleen bij de uittocht uit Egypte; Elia stond alleen onder de regering van Koning Achab; Jesaja was alleen te Jeruzalem; Ezechiël alleen te Babylon, . . . God heeft nimmer de hogepriester of enig groot man tot profeet verkoren; maar Hij koos gewoonlik lage en verachte mannen, eens zelfs de herder Amos. In iedere eeuw zijn de heiligen gedwongen geworden om de groten, koningen, prinsen, priesters en wijze mannen te bestraffen, op gevaar van hun leven. ... Ik zeg niet, dat ik een profeet ben; maar wat ik zeg, is, dat zij juist daarom behoorden te vrezen, omdat ik alleen sta, en zij velen zijn. Hiervan ben ik zeker, dat Gods woord bij mij is, en dat het niet aan hun kant is.”1D'Aubigné, boek 6, kap. 10.GT 163.2

    Echter was het niet dan na een vreselike strijd met zichzelf, dat Luther besloot, zich eindelik van de kerk af te scheiden. Het was omtrent die tijd, dat hij schreef: “Ik gevoel iedere dag meer en meer, hoe moeilik het is om de bezwaren, die men in de kindsheid heeft ingezogen, op zijde te zetten. O, welk een pijn heeft het me gekost, ofschoon ik de Schriften aan mijn zijde had, om het voor mezelf te rechtvaardigen, dat ik me alleen stelde tegenover de paus, en hem de antichrist noemde! Hoe heeft mijn hart er niet onder geleden! Hoe menigmaal heb ik mezelf niet in bitterheid des geestes die vraag gesteld, die zo gedurig op de lippen van de pausgezinden was: ‘Zijt gij alleen wijs? Zouden alle andere mensen verkeerd zien ? Wat zal het zijn, indien ondanks alles gij toch nog ongelijk zoudt hebben, en in uw dwaling zo vele zielen medesleept, die dan voor eeuwig verloren zullen gaan?’ Z— worstelde ik met mezelf en met Satan, totdat Christus, door Zijn onfeilbaar woord, mijn hart tegen deze twijfelingen versterkte.”2Martyn, “Life and Times of Luther,” pp. 372, 373.GT 164.1

    De paus had Luther met de kerkelike ban gedreigd, indien hij niet wilde herroepen; en dat dreigement werd nu uitgevoerd. Er verscheen een nieuwe bul, waarin de hervormer als bepaald van de Roomse Kerk gescheiden werd verklaard, en als een gevloekte des hemels gebrandmerkt, terwijl allen, die zijn leer zouden aannemen, onder dezelfde veroordeling besloten werden. De grote strijd was nu voor goed begonnen.GT 164.2

    Tegenwerking is het lot van allen, die God gebruikt om waarheden aan het licht te brengen, welke in het biezonder voor hun tijd passen. Er was een tegenwoordige waarheid voor de dagen van Luther,— een waarheid, voor die tijd van biezonder gewicht; er is een tegenwoordige waarheid voor de kerk van heden. Het heeft Hem, die alle dingen doet volgens de raad van Zijn wil, behaagd, mensen in verschillende omgevingen te stellen, en hun plichten op te leggen, die eigen zijn aan de tijd, waarin ze leven, en de omstandigheden, waarin ze geplaatst zijn. Indien ze het hun geschonken licht op prijs wilden stellen, zouden ze een ruimer inzicht in de waarheid erlangen. Maar de meerderheid heden ten dage verlangt even weinig naar waarheid als de pausgezinden, die Luther tegenstonden. Er heerst dezelfde neiging om de theorieën en overleveringen van mensen in plaats van Gods Woord aan te nemen, als in vroegere eeuwen. Zij, die de waarheid voor deze tijd prediken, moeten niet verwachten, een gunstiger ontvangst te zullen hebben dan de vroegere hervormers. De grote strijd tussen waarheid en dwaling, tussen Christus en Satan, zal in hevigheid toenemen tot aan het einde van de geschiedenis van deze wereld.GT 164.3

    Jezus sprak tot Zijn discipelen: “Indien gij van de wereld waart, zo zou de wereld het hare liefhebben; doch omdat gij van de wereld niet zijt, maar ik u uit de wereld heb uitverkoren, daarom haat u de wereld. Gedenkt het woord, dat Ik u gezegd heb: Een dienstknecht is niet meerder dan zijn heer. Indien ze Mij vervolgd hebben, ze zullen ook u vervolgen; indien ze Mijn woord bewaard hebben, ze zullen ook het uwe bewaren.”1Joh. 15:19, 20. En aan de andere kant verklaarde onze Heer duidelik: “Wee u, wanneer al de mensen wel van u spreken! want hun vaders deden desgelijks van de valse profeten. “2Lukas 6:26. De geest van de wereld is heden geenszins meer in overeenstemming met de Geest van Christus dan in vroegere tijden; en zij, die het woord Gods zuiver prediken, zullen nu met niet meer welwillendheid ontvangen worden dan toen. De wijze van tegenwerking tegen de waarheid moge verschillen, de vijandschap moge minder openlik zijn, omdat die van listiger aard is; maar dezelfde tegenkanting bestaat nog, en zal zich openbaren tot het einde van de tijd.GT 165.1

    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents