Loading...
Larger font
Smaller font
Copy
Print
Contents
Uit De Schatkamer Der Getuigenissen, vol. 1 - Contents
  • Results
  • Related
  • Featured
No results found for: "".
  • Weighted Relevancy
  • Content Sequence
  • Relevancy
  • Earliest First
  • Latest First
    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents

    ACHAN EEN SPREKEND VOORBEELD

    In het geval van Achans zonde zei God tot Jozua: “Ik zal voortaan niet meer met ulieden zijn tenzij gij de ban uit het midden van ulieden verdelgt.” Jozua 7:12. Wat een treffende overeenkomst is hier met de weg, welke diegenen volgen, die hun stem niet willen verheffen tegen zonde en verkeerdheden, maar wier sympathieën zelfs uitgaan naar hen, die de legerplaats van Israël door hun zonden beroeren! In dat verband zei God tot Jozua: “Gij zult niet kunnen bestaan voor het aangezicht uwer vijanden, totdat gij de ban wegdoet uit het midden van u.” Vers 13. Hij verkondigde de straf, die zou volgen op de overtreding van Zijn verbond.USG1 346.1

    Jozua begon toen een ijverig onderzoek in te stellen om de schuldige te ontdekken. Hij deed Israël aantreden naar hun stammen, dan naar hun gezinnen, en dan individueel; en Achan werd aangewezen als de schuldige. Maar opdat de zaak geheel Israël volkomen duidelijk zou worden, en ze de kans niet zouden krijgen om te gaan murmureren en te zeggen dat de onschuldige natuurlijk weer de dupe was, paste Jozua staatsmanswijsheid toe. Hij wist dat Achan de overtreder was en dat hij zijn zonde verborgen en de boosheid Gods had opgewekt tegen Zijn volk. Heel discreet bracht Jozua Achan onder het oog om zijn zonde te belijden, opdat Gods eer en rechtvaardigheid voor Israël gehandhaafd zouden blijven. “Toen zei Jozua tot Achan: Mijn zoon! Geef toch de Here, de God van Israël, de eer, en doe voor Hem belijdenis; en geef mij toch te kennen wat gij gedaan hebt, verbergt het voor mij niet.”USG1 346.2

    “Achan nu antwoordde Jozua en zei: Voorwaar, ik heb tegen de Here, de God Israëls gezondigd, en heb alzo en alzo gedaan. Want ik zag onder de roof een schoon, sierlijk Babylonisch overkleed, en tweehonderd sikkelen zilvers en een gouden tong, welker gewicht was vijftig sikkelen; en ik kreeg lust daartoe en ik nam ze; en zie, zij zijn verborgen in de aarde, in het midden mijner tent, en het zilver daaronder. Toen zond Jozua boden henen, die tot de tent liepen; en ziet, het lag verborgen in zijn tent, en het zilver daaronder. Zij dan namen die dingen uit het midden der tent, en zij brachten ze tot Jozua en tot al de kinderen Israëls; en zij stortten ze uit voor het aangezicht des Heren. Toen nam Jozua, en gans Israël met hem, Achan, de zoon van Zerah, en het zilver, en het sierlijk overkleed, en de gouden tong, en zijn zonen, en zijn dochteren, en zijn ossen, en zijn ezelen, en zijn vee, en zijn tent, en alles wat hij had; en zij voerden ze naar het dal Achor. En Jozua zei: Hoe hebt gij ons beroerd? De Here zal u beroeren te dezer dagen! En gans Israël stenigde hem met stenen, en zij verbrandden hen met vuur, en zij overwierpen hen met stenen.” Verzen 19—25.USG1 346.3

    De Here vertelde Jozua dat Achan niet enkel de dingen genomen had, waarvan Hij uitdrukkelijk bevolen had ze niet aan te raken, opdat anders de vloek over hen zou komen, maar hij had gestolen en daarbij nog gehuicheld. De Here zei dat Jericho en al zijn buit door vuur verteerd moest worden, behalve het goud en zilver, wat de schatkamer des Heren ten goede zou komen. De overwinning door de inneming van Jericho was niet behaald door strijd of blootstelling van mensen. De Aanvoerder van des Heren heir had de hemelse legerscharen geleid. De strijd was des Heren; Hij was het, Die de strijd streed. De kinderen Israëls hadden daartoe geen hand uitgestoken.USG1 347.1

    De overwinning en de eer kwamen de Here toe, en de buit was Hem. Hij gaf bevel dat alles verbrand moest worden, uitgezonderd het goud en zilver, dat Hij voor Zijn schatkamer reserveerde. Achan had het gemaakte voorbehoud goed begrepen, als ook dat de schatten van goud en zilver, die zijn begeerte hadden opgewekt, des Heren waren. Hij stal uit de schatkamer Gods ten eigen profijte.USG1 347.2

    * * * * *

    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents