Loading...
Larger font
Smaller font
Copy
Print
Contents
Patriarchen En Profeten - Contents
  • Results
  • Related
  • Featured
No results found for: "".
  • Weighted Relevancy
  • Content Sequence
  • Relevancy
  • Earliest First
  • Latest First
    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents

    HOOFDSTUK XXXV—HET OPROER VAN KORACH.

    TENGEVOLGE van de oordeelen, waarmede Israel bezocht was geworden, hadden zij eene wijle tijds niet gemurmureerd noch zich verzet, maar de geest der rebellie was nog niet uitgestorven, en wierp eindelijk de wrangste vruchten af. De vorige muiterijen waren slechts een volksoploop geweest, die uit eene opgewondenheid der menigte waren voortgekomen; maar nu werd er hoog verraad gesmeed, hetwelk ontsproot uit het overleg om het gezag der door God aangestelde overheid omver te werpen.PEP 395.1

    Korach, de aanvoerder in deze beweging, was een Leviet, een afstammeling van Kohath, en neef van Mozes. Hij bezat aanleg en invloed. Niet tevreden met zijne aanstelling in den dienst des tabernakels, stond hij naar de waardigheid van het priesterschap. De aanstelling van Aäron en zijn gezin tot de priesterlijke bediening, eene betrekking, die vroeger door den eerstgeborene van ieder huisgezin werd waargenomen, was de bron van veel onte-vredenheid en jaloezie geworden, en uit dien hoofde had Korach het gezag van Mozes en Aaron reeds een tijdlang tegengewerkt, ofschoon hij noch niet openlijk tot opstand was overgegaan. Eindelijk smeedde hij het gewaagde plan om beide het burgerlijk en het godsdienstig gezag omver te werpen. Hij vond dan ook ge-reedelijk bijval. Dicht bij de tent van Korach en de Kohathieten, aan de zuidzijde van den tabernakel, lagen de Rubenieten gelegerd, en zoo kwam het dat de tenten van Dathan en Abiram, twee oversten dezer stam, dicht bij Korachs tent stonden. Deze namen bereidwillig deel aan zijne eerzuchtige plannen. Aangezien zij afstammelingen van Jakobs oudsten zoon waren, zoo beweerden zij, dat het burgerlijk gezag hun toekwam, en zij besloten de eer van het priesterschap aan Korach te geven.PEP 395.2

    Korachs aanslagen werden door des volks gemoedsgestemdheid begunstigd. In de bitterheid hunner teleurstelling waren de vorige vertwijfelingen, haat en jaloezie, weder ontwaakt, en begonnen zij opnieuw te morren tegen hunnen zachtmoedigen leidsman. De Israelieten verloren steeds uit het oog, dat zij onder Gods leiding stonden. Zij vergaten, dat de Engel des verbonds hun onzichtbare leidsman was; dat Christus’ tegenwoordigheid, schoon in de wolkkolom gehuld, hen voortdurend voorging, en dat Mozes de bevelen van Hem ontving.PEP 395.3

    Zij wilden het verschrikkelijk oordeel, dat zij allen in de woestijn moesten sterven, maar niet aannemen, en daarom zochten zij naar allerlei uitvluchten om zich wijs te maken, dat het niet God maar Mozes was, die dat doemvonnis over hen had uitgesproken. De beste pogingen van den zachtmoedigsten man op aarde kon des volks opstand niet ten onder houden; ja trots de zichtbare blijken van Gods misnoegen over hunne snoodheid, die nog in de ledige plaatsen aanschouwd werden, namen zij het toch niet ter harte. Zij lieten zich weder door de verleiding vervoeren.PEP 396.1

    Mozes had veel meer geluk en vrede gesmaakt, toen hij een onaanzienlijke schaapherder was, dan terwijl hij aan het hoofd van die muitzieke menigte stond. Evenwel durfde Mozes niet kiezen. In plaats van den herdersstaf had hij eene roede des gezags ontvangen, die hij niet durfde nederleggen, alvorens God hem afloste.PEP 396.2

    Hij, die de geheimen van het hart leest, had nauwkeuriglijk acht geslagen op de plannen van Korach en zijne trawanten; Hij had Zijn volk de noodige waarschuwing en het onderricht geschonken, zoodat zij zich niet door die mannen om den tuin behoefden te laten leiden. Zij hadden gezien, hoe God Mirjam, ter oorzaak van haar jaloezie en morren tegen Mozes, gestraft had. De Heere had gezegd, dat Mozes nog meer dan een profeet was. “Van mond tot mond spreek Ik met hem, en door aanzien, en niet door duistere woorden,” zeide God. En daarom liet Hij er op volgen: “Waarom hebt dan gijlieden niet gevreesd tegen mijnen knecht, tegen Mozes, te spreken?” Deze bestraffing was niet op Aaron en Mirjam alleen gemunt, maar op gansch Israel.PEP 396.3

    Korach en zijne medeplichtigen in de samenzwering waren mannen, wien de onderscheiding van een bijzondere betooning van Gods kracht en grootheid was te beurt gevallen. Zij behoorden tot het getal dergenen, die met Mozes den berg opklommen, en Gods heerlijkheid aanschouwden. Doch sinds dien tijd had hun gemoed eene verandering ondergaan. Eene lichte verzoeking was door hen gekoesterd en gevoed, totdat zij geheel onder Satans invloed stonden en aan hunne geheele ontevredenheid lucht begonnen te geven. Zich voordoende als mannen, die des volks belan-gen zeer ter harte namen, deelden zij eerst elkander hunne ontevredenheid mede, en daarna aan de oversten over Israel. Men luisterde zoo gereedelijk naar hunne aantijgingen, dat zij het waagden verder te gaan, en ten laaste zich werkelijk verbeeldden met den ijver Gods bezield te zijn.PEP 396.4

    Zij slaagden er in om twee hondered en vijftig oversten, allen mannen van naam in de vergadering, afkeerig te maken. Met deze invloedrijke aanhangers waanden zij eene radikale verandering in het gouvernement tot stand te kunnen brengen, die eene groote verbetering van het bestuur van Mozes en Aaron zou zijn.PEP 397.1

    Do jaloezie was door nijd, en de nijd door opstand vervangen. Mozes’ aanspraak op eer en gezag was zoo dikwerf door hen te berde gebracht, dat zij zijne betrekking eindelijk als eene zeer benijdenswaardige beschouwden, die een hunner even goed kon waarnemen. Zij bedrogen zich zelven en elkander door te meenen, dat Mozes en Aaron zich die betrekkingen hadden aangematigd. De ontevredenen zeiden, dat die leidsmannen zich zelven boven de vergadering des Heeren verheven hadden, door zich het priesterschap en het burgerlijk bestuur aan te matigen, terwijl hunne familiën geen aanspraak op die onderscheiding hadden; zij waren niet heiliger dan het volk, en daarom moesten zij zich tevreden stellen om met hunne broederen op eene lijn te staan, die evenzeer met Gods bijzondere tegenwoordigheid en bescherming begunstigd waren.PEP 397.2

    Vervolgens begonnen de samenzweerders het volk op te ruien. Die strafwaardig zijn, zijn aanstonds gereed te luisteren naar degenen, die hen prijzen en sympathie toedragen. Langs dezen weg wonnen Korach en zijne medeplichtigen het hart en de ondersteuning der vergadering. Men verklaarde het voor eene verkeerde opvatting, dat de toorn Gods over het volk gekomen was ter oorzaak van hunne murmureeringen. Der vergadering kon niets te laste worden gelegd, vermits men niets meer dan zijn recht begeerd had; Mozes was een onderdrukkende heerscher; hij had het volk voor zondaars uitgemaakt, terwijl zij heilig waren, en God in hun midden hadden.PEP 397.3

    Korach liep de geschiedenis van Israels reize door de woestijn door, en wees er op hoe zij in moeilijkheden waren gebracht, en velen wegens hun murmureeren en ongehoorzaamheid om het leven waren gekomen. Zijne toehoorders meenden duidelijk te zien, dat die moeiten hadden kunnen voorkomen worden, indien Mozes een anderen weg ware ingeslagen. Zij kwamen tot de overtuiging, dat hij de oorzaak: van al die onheilen was, alsmede van liet oordeel, dat zij Kanaan nu niet mochten binnen trekken; dat, indien Korach hun leidsman was en hij hen wilde aanmoedigen door op hunne goede werken te wijzen in stede van hen wegens hunne zonden te bestraffen, dan zouden zij eene vreedzame en voorspoedig reis hebben; in plaats van in de woestijn om te zwerven, zouden zij rechtstreeks naar het beloofde land gaan.PEP 397.4

    In hunne ontevredenheid waren de verschillende facties in de vergadering beter vereenigd, dan ooit te voren. Korachs succes met het volk vermeerderde zijn vertrouwen en bevestigde hem in zijn geloof, dat, indien Mozes onbelemmerd voortging zich het gezag aan te matigen, Israels vrijheid te gronde zou gaan; daarbij beweerde hij, dat God hem die zaak geopenbaard en hem aangesteld had om eene verandering in het bestuur tot stand te brengen, eer het te laat was. Velen sloegen echter geen geloof aan Korachs aanklachten tegen Mozes. Zij herinnerden zich hoe geduldig en zelfverloochenend hij was, en daardoor werd hun geweten wakker. Daarom moest men hem zelfzuchtige bedoelingen als de drijfveer zijner belangstelling in Israels welvaart toeschrijven; hij werd met de oude beschuldiging beticht, dat hij hen in de woestijn geleid had om hen daar te laten omkomen, en zich dan met hunne goederen te verrijken.PEP 398.1

    Eene wijle tijds zette hij dit werk in ‘t geheim voort. Zoodra de beweging echter voldoende sterkte en bijval gevonden had, zoodat het gewenschte oogenblik scheen gekomen te zijn, verscheen Korach, aan het hoofd der factie, en beschuldigde Mozes en Aiiron, dat zij zich het gezag aanmatigden, dat hem en zijne metgezellen evengoed toekwam. Voorts beschuldigden zij hen van het volk van hunne vrijheid en onafhankelijkheid beroofd te hebben. “Het is te veel voor u!” zeiden de samenzweerders, “want deze gansche vergadering, zij allen zijn heilig, en de Heere is in het midden van hen; waarom dan verheft gij ulieden over de gemeente des Heeren?”1Num. 16.PEP 398.2

    Mozes had geen argwaan gekoesterd ten aanzien van deze diepgewortelde samenzwering, en toen hij haar verschrikkelijke beteekenis gevoelde, viel hij op zijn aangezicht voor den Heere neder. Wel was hij nog droevig gestemd, toen hij weder opstond, doch kalm en gesterkt. Hij had eene voorlichting van God ontvangen. “Morgen vroeg,” zeide hij, “dan zal de Heere bekend maken, wie de zijne, en de heilige is, dien Hij tot zich zal doen naderen; en wien Hij verkoren zal hebben, dien zal Hij tot zich doen naderen.” De proef werd tot op den volgenden dag uitgesteld, opdat allen er over mochten kunnen nadenken. Dan moest een iegelijk hunner, die het priesterambt begeerde, met een wierookvat komen bij den tabernakel, en er reukwerk op branden voor de gansche vergadering. De wet bepaalde zeer duidelijk, dat de tot dat ambt gewijden alleen in het heiligdom dienst mochten doen. Zelfs hadden de priesters Nadab en Abihu, die gewaagd hadden “vreemd vuur” te offeren, wegens hun veronachtzamen van het Goddelijk gebod, het met den dood moeten betalen. Nu daagde Mozes zijne aanklagers uit, indien zij zich in zulk een gevaarlijk appel durfden wagen, om de zaak aan Gods beslissing over te geven.PEP 398.3

    Zich tot Korach en de hem gunstig gezinde Levieten wendende, zeide Mozes: “Is het u te weinig, dat de God van Israel u van de vergadering van Israel heeft afgescheiden, 0m ulieden tot zich te doen naderen; om den dienst van des Heeren tabernakel te bedienen, en te staan voor het aangezicht der vergadering om hen te dienen? Daar Hij u en al uwe broederen, de kinderen van Levi, met u, heeft doen naderen; zoekt gij nu ook het priesterambt? Daarom gij en uwe gansche vergadering, gij zijt vergaderd tegen den Heere! want Aaron, wat is hij, dat gij tegen hem murmureert?”PEP 399.1

    Dathan en Abiram hadden zich niet zoo hardnekkig verzet als Korach; en Mozes, hopende, dat zij nog niet hopeloos vast in deze samenzwering gewikkeld waren, liet hen oproepen om voor hem te verschijnen, opdat zij hunne aanklacht tegen hem mochten kunnen inbrengen. Zij weigerden echter te komen, en hoonden zijn gezag op eene onbeschofte wijze. Zij antwoordden ten aanhoore van de vergadering: “Is het te weinig, dat gij ons uit een land, van melk en honig vloeiende, hebt opgevoerd, om ons te dooden in de woestijn, dat gij ook u zelven ten eenemaal over ons tot een overheer maakt? Ook hebt gij ons niet gebracht in een land, dat van melk en honig vloeit, noch ons akkers en wijngaarden ten erfdeel gegeven. Zult gij de oogen dezer mannen uitgraven? wij zullen niet opgaan!”PEP 399.2

    Zij pasten des Heeren beschrijving van het beloofde land toe op het land hunner dienstbaarheid. Zij beschuldigden Mozes, dat hij zich voordeed als iemand, die zijn eigen gezag zocht te bevorderen onder het voorwendsel van onder Gods leiding te staan; zij verklaarden, dat zij niet langer als blinden in de woestijn wilden omgeleid worden, — nu eens naar Kanaan, en dan weer naar de woestijn terug, zoo als hem best ter bevordering van zijne zelfzuchtige plannen uitkwam. Aldus werd hij, die zich als een zachtzinnig vader en geduldig herder gedragen had, voor den gemeensten tiran uitgemaakt. Hunne uitsluiting van Kanaan, ter oorzaak van hunne eigene zonden, werd hem ten laste gelegd.PEP 399.3

    Klaarblijkelijk heulde het volk met de ontevredene partij; doch Mozes wendde niets ter zelfverdediging aan. Hij beriep zich plechtiglijk op God, voor de ooren der gansche vergadering, opdat Hij de reinheid zijner bedoelingen en de oprechtheid van zijn gedrag in het licht mocht stellen; God zou zijn rechter zijn.PEP 400.1

    Des anderen daags kwamen de twee honderd en vijftig oversten, met Korach aan het hoofd, en een ieder bracht zijn wierookvat met hem. Zij werden het voorhof van den tabernakel binnen geleid, terwijl het volk daarbuiten stond om den uitslag af te wachten. Mozes had de vergadering niet opgeroepen om getuige te zijn van Korachs nederlaag, maar de oproerlingen hadden, in hunne blinde vermetelheid, het volk laten te zamen komen om hen te zien triumfeeren. Eene groote menigte in de vergadering trok openlijk partij voor Korach, die werkelijk meende, dat Aaron het onderspit zou moeten delven.PEP 400.2

    Toen zij dus voor Gods aangezicht vergaderd waren, “verscheen de heerlijkheid des Heeren aan deze gansche vergadering.” Ver-volgens ontvingen Mozes en Aaron het volgende bevel: “Scheidt u af uit het midden van deze vergadering, en Ik zal hen als in een oogenblik verteren.” Maar die mannen vielen op hunne aange-zichten en smeekten: “O God, God der geesten van alle vleesch, een eenig man zal gezondigd hebben, en zult Gij U over deze gansche vergadering grootelijks vertoornen?”PEP 400.3

    Korach was uit de vergadering gegaan om zich bij Dathan en Abiram te voegen, toen Mozes en de zeventig oudsten uitgingen om de mannen, die geweigerd hadden tot hem te komen, voor de laatste keer te waarschuwen. De menigte volgde, doch alvorens Mozes zijne boodschap overgebracht had, beval hij het volk, door God daartoe vermaand zijnde: “Wijkt toch af van te tenten dezer goddelooze mannen, en roert niets aan van hetgeen hunner is; opdat gij niet misschien verdaan wordt in al hunne zonden.” Deze waarschuwing werd gehoorzaamd, want allen hadden een voorgevoel van het aanstaande oordeel. De oproerlingen zagen zich dus verlaten van degenen, die zij misleid hadden, doch zij bleven nog even stoutmoedig. Zij en hunne huisgezinnen stonden in de deuren hunner tenten, alsof zij de Goddelijke waarschuwing trotseerden.PEP 400.4

    In den naam van Israels God verkondigde Mozes nu, ten aanhoore van de gansche vergadering: “Hieraan zult gij bekennen, dat de Heere mij gezonden heeft, om al deze daden te doen, dat zij niet uit mijn eigen hart zijn. Indien deze zullen sterven, gelijk alle menschen sterven, en over hen eene bezoeking zal gedaan worden naar aller menschen bezoeking, zoo heeft mij de Heere niet gezonden. Maar indien de Heere wat nieuws zal scheppen, en het aardrijk zijnen mond zal opendoen, en verslinden hen met alles wat hunner is, en zij levend ter helle zullen nedervaren, alsdan zult gij bekennen, dat deze mannen den Heere getergd hebben.”PEP 401.1

    De oogen der gansche vergadering waren op Mozes gevestigd, terwijl zij in angst wachtten om te zien wat er zou voorvallen. Toen hij geëindigd had te spreken, werd de aarde onder de oproermakers gekloofd, en zij daalden levend in de kloof, met alles, dat hen toebehoorde, en “zij kwamen om uit het midden der gemeente.” Op dit gezicht vlood het volk, want zij gevoelden zich schuldig aan dezelfde zonde.PEP 401.2

    Hiermede was het oordeel echter niet uit. Een vuur kwam uit de wolk en verteerde de twee honderd en vijftig oversten, die gewierookt hadden. Deze mannen werden niet met de aanvoerders der rebellie gestraft, omdat zij niet de aanstokers waren ge-weest. Hun werd vergund het einde van die mannen te zien, opdat zij zich zouden bekeeren; maar zij beklaagden de oproermakers, en daarom werden ook zij gestraft.PEP 401.3

    Zelfs toen nog, toen Mozes tot de vergadering zeide, dat zij den toekomenden toorn moesten ontvlieden, hadden Korach en zijne bondgenooten Gods oordeel kunnen ontgaan door zich te verootmoedigen en vergiffenis te vragen. Zij bezegelden hun vonnis echter door hunne halsstarrigheid. Ook was de gansche vergadering schuldig, omdat allen hen, in eene zekere mate, beklaagd hadden. Evenwel maakte God, in Zijne groote lankmoedigheid, een verschil tusschen de aanvoerders in de rebellie, en degenen, die misleid waren geworden. Het volk, dat zich had laten misleiden, kreeg nog eene gelegenheid, om zich te bekeeren. Het was door een afdoend bewijs bewezen, dat zij verkeerd waren en Mozes het recht aan zijne zijde had. God had allen twijfel door eene buitengewone openbaring Zijner kracht opgeheven.PEP 401.4

    Jezus, de Engel, die de Israelieten leidde, poogde hen van het verderf te redden. Dé vergeving werd hun nog aangeboden. Gods oordeel was nabij gekomen, en had gezocht hen tot bekeering te leiden. Hunne rebellie was door eene bijzondere, onweerstaanbare tusschenkomst uit den hemel gefnuikt. Als zij deze wenk der Voorzienigheid gehoorzamen wilden, dan konden zij behouden worden. Maar hunne muitzucht was niet genezen door ten gevolge van vrees voor het oordeel te vlieden. Zij vluchtten verschrikt, maar niet boetvaardig naar hunne tenten.PEP 402.1

    Korach en zijne aanhangers hadden hen zoo gevleid, dat zij werkelijk meenden, dat zij een goed volk waren, en Mozes hun beleedigd en onrecht aangedaan had. Indien zij bekenden, dat Korach en zijne aanhangers gedwaald hadden, en Mozes het recht voor had, dan waren zij gedwongen het oordeel, dat zij in de woestijn zouden omkomen, als het woord des Heeren aan te nemen. Dit wilden zij niet toestemmen; zij poogden zich zelven wijs te maken, dat Mozes hen misleid had. Zij stelden zich met de blijde verwachting gerust, dat er een nieuwe staat van zaken in het leven zou worden geroepen, waaronder zij geprezen in stede van bestraft zouden worden, en gemak de plaats van angst en strijd zou innemen. De om het leven gebrachten hadden vleitaal gesproken; zij hadden zich voorgedaan alsof zij veel belang in hun welzijn stelden, en daarom was het volk tot de overtuiging gekomen, dat Korach en zijne bondgenooten goede mannen waren, wijl Mozes daarentegen de oorzaak van hunne verdelging geweest was.PEP 402.2

    Men kan God door bijna niets anders eene grootere belediging aandoen, dan door de middelen, die Hij ter hunner redding wil gebruiken, te verachten en verwerpen. Dit deden de Israelieten niet alleen, maar zij zochten Mozes en Aaron ook om het leven te brengen. Evenwel gevoelden zij de noodzakelijkheid niet om God om vergiffenis voor die snoode zonde te vragen. Die nacht van beproeving werd niet doorgebracht in boete te doen en bekeering te zoeken, maar in het omzien naar een uitvlucht, waardoor zij de aanklacht, dat zij groote zondaars waren, ontwijken konden. Zij koesterden nog bij voortduring haat jegens de door God aangestelde mannen, en verzetten zich tegen hun gezag. Satan verbijsterde hun verstand, en leidde hen geblinddoekt naar het verderf.PEP 402.3

    Op het geschrei der gedoemde zondaars, die ter helle neder foeren, was gansch Israel gevloden, en had gezegd: “Dat ons de aarde misschien niet verslinde!” “Maar des anderen daags murmureerde de gansche vergadering der kinderen Israels tegen Mozes en tegen Aaron, zeggende: Gijlieden hebt des Heeren volk gedood!” Zij stonden werkelijk op het punt om de handen te slaan aan de getrouwe, onbaatzuchtige leidsmannen.PEP 403.1

    Juist op dit oogenblik verscheen des Heeren heerlijkheid in de wolk boven den tabernakel, en eene stem uit de wolk zeide tot Mozes en Aäron: “Maakt u op uit het midden dezer vergadering, en Ik zal hen verteren, als in een oogenblik.”PEP 403.2

    Mozes had zich niet bezondigd, en daarom vreesde hij niet noch haastte hij zich om de vergadering te verlaten. Door in dat hachlijk oogenblik te vertoeven legde Mozes een ander blijk van het hart eens waren herders voor de belangen van zijn volk aan den dag. Hij smeekte, dat God Zijn uitverkoren volk toch niet ganschelijk zou verdelgen. Door deze tusschenkomst werd de wraakoefenende hand afgewend, en het ongehoorzame, muitzuchtige Israel gespaard.PEP 403.3

    De gezant der wraak had echter een aanvang gemaakt met zijn werk; het volk viel door eene plaag getroffen. Op zijns broeders bevel was Aaron met zijn wierookvat midden in de vergadering gegaan, “over hen verzoening doende.” “En hij stond tusschen de dooden en tusschen de levenden.” Terwijl de rook des reukwerks opwaarts steeg, zond Mozes zijne smeekingen op tot God, uit den tabernakel; en de plaag werd gekeerd; doch niet alvorens veertien duizend en zeven honderd ter oorzaak van hun murmureeren en rebelleeren gedood waren.PEP 403.4

    Er werd nog een ander bewijs geleverd, dat het priesterschap aan het huisgezin van Aaron was opgedragen. Op Gods bevel moest elk vaderlijk huis eenen staf nemen, en daarop den naam zijner stam schrijven. Doch Aärons naam moest op den staf van Levi worden geschreven. Deze staven werden in den tabernakel, “voor de getuigenis,” gelegd. Nu zou hun dit ten teeken dienen, dat de man, wiens staf bloeide, door God tot het priesterschap verkoren was. Het geschiedde dienovereenkomstig, des anderen daags, dat ziet, “Aarons staf voor het huis van Levi bloeide: want hij bracht bloeisel voort, en bloesemde bloesem, en droeg amandelen.”2Num. 17. Deze staf werd aan het volk getoond, en daarna in den tabernakel ter bewaring weggelegd tot een teeken voor de navolgende geslachten. Door dit wonder werd het geschil over het priesterschap uitgemaakt.PEP 403.5

    Nu was het ten volle bewezen, dat Mozes en Aaron op grond van Gods gezag gesproken hadden; derhalve zag het volk zich gedwongen de onaangename waarheid te gelooven, dat zij in de woestijn moesten omkomen. “Zie,” riepen zij uit, “wij geven den geest, wij vergaan, wij allen vergaan!” Zij beleden gezondigd te hebben door tegen hunne leidsmannen op te staan, alsmede dat Korach en zijne bondgenooten rechtvaardiglijk door God waren gestraft geworden.PEP 404.1

    De geest van Satans rebellie in den hemel werd in Korachs oproer op eene kleine schaal vertoond. Hoogmoed en zelfverheffing spoorden Lucifer aan om klachten tegen Gods heerschappij in te brengen, en om den in den hemel bestaanden toestand van zaken omver te werpen. Sedert zijn val is het steeds zijn streven geweest om denzelfden geest van afgunst en ontevredenheid, dezelfde zucht naar eereposten en waardigheidsbetrekkingen in de menschen te verwekken. Uit dat oogmerk werkte hij op de gemoederen van Korach, Dathan, en Abiram om eene sterke neiging naar zelfverheffing, afgunst, wantrouwen, en opstand in hen te verwekken. Satan bewerkte, dat zij God als hunnen leidsman verwierpen, doordien zij de door God aangestelde mannen verwierpen. Daarenboven, terwijl zij tegen Mozes en Aaron murmureerden, lasterden zij God; ja zij waren zelfs zoo verblind, dat zij zich zelven rechtvaardig waanden, en degenen, die getrouw waren geweest in het vermanen, beschouwden als mannen, die onder Satans invloed stonden.PEP 404.2

    Bestaat het zelfde kwaad, dat Korach in het verderf gestort heeft, ook nu niet? Overal stoot men op hoogmoed en eerzucht; en als die gekoesterd worden, dan komen er afgunst en heerschzucht uit voort; daardoor wordt de ziel van God vervreemd, en valt zij ongemerkt in Satans macht. Velen, ja zelfs menschen, die belijden volgelingen van Christus te zijn, wandelen Korach en zijne bondgenooten na, door in al hun denken en streven hunne zelfverheffing te beoogen; en om de gunst des volks te verwerven schromen zij niet om de waarheid te verdraaien, Gods dienstknechten te belasteren en in een verkeerd daglicht te stellen; ja, zij beschuldigen hen zelfs van de snoode en zelfzuchtige bedoelingen, die in hun eigen hart huisvesten. Door herhaaldelijk de leugens voort te planten, en dat wel tegen alle tegenbewijzen in, gelooven zij ze eindelijk waarlijk zelf. Zij meenen Gode werkelijk een goeden dienst te bewijzen, door het vertrouwen in de door God aangestelde mannen te ondermijnen.PEP 404.3

    De Israelieten wilden zich niet onderwerpen aan de voorschriften en bepalingen, welke God gegeven had. Zij konden de beteugeling niet verdragen, en wilden geene bestraffing aannemen. Dit was de reden, waarom zij tegen Mozes murmureerden. Als zij naar willekeur hadden mogen handelen, zij zouden minder fout met hunnen leidsman gevonden hebben. Door al de eeuwen heen heeft Gods gemeente, en hebben inzonderheid Zijne dienstknechten, met zulke geesten te kampen gehad.PEP 405.1

    Men laat Satan heerschappij voeren over de vermogens door zich aan zondige vermaken over te geven, en zoodoende vervalt men van het eene kwaad in het andere. Door het licht te verwerpen wordt het verstand verduisterd en het hart verhard, zoodat het gemakkelijker valt om den volgenden stap in de zonde te doen, en klaarder licht te verwerpen, totdat het kwaaddoen eindelijk eene gewoonte is geworden. De zonde schijnt dan niet langer zondig toe. En wie getrouw is in het verkondigen van Gods Woord, en alzoo hunne zonden veroordeelt, behaalt hun haat over zich. Zich de pijn en de opoffering der hervorming niet willende getroosten, beschuldigen zij Gods dienstknechten wegens hunne bestraffingen en noemen ze onnoodig en overdreven. In navolging van Korach spreken zij het volk vrij; de bestraffer is de persoon, die de moeite veroorzaakt. En terwijl zijne hunne gewetens met deze misleiding tevreden stellen, spannen de afgunstigen en de ontevredenen samen om verwarring in de gemeente te verwekken, en alzoo het werk der opbouwers af te breken.PEP 405.2

    Iedere schrede voorwaarts, die Gods dienstknechten in Zijn werk doen, heeft argwaan verwekt; elke daad is door de vitters en afgunstigen bedild. Aldus ging het ten tijde van Luther, de Wesley’s en de andere hervormers; zoo gaat het heden nog.PEP 405.3

    Korach zou niet zoo gehandeld hebben, indien hij geweten had, dat al de voorschriften en bestraffingen voor Israel van den Heere kwamen. Maar hij had het kunnen weten. God had ten overvloede bewijs geleverd, dat Hij Israels leidsman was. Doch Korach en zijne bondgenooten verwierpen het licht, totdat zij eindelijk zoo verblind waren, dat de meestindrukwekkende openbaring Zijner macht hen niet langer kon overtuigen; zij schreven het alles aan den mensch of aan Satan toe. Hetzelfde deden die mannen, die des anderen daags, nadat Korach en zijne bondgenooten verdelgd waren, tot Mozes en Aaron kwamen met de beschuldiging: “Gijlieden hebt des Heeren volk gedood.” Niettegenstaande zij afdoende bewijzen van Gods misnoegen over hunne handelingen hadden, in de verdelging der mannen, die hen misleid hadden, zoo durfden zij Zijn oordeel den Satan toeschrijven, zeggende, dat Mozes en Aaron, door medewerking van den booze, den dood van goede en heilige mannen veroorzaakt hadden. Deze daad zette het zegel op hunne verdoemenis. Zij begingen daardoor de zonde tegen den Heiligen Geest, — eene zonde, waardoor ‘s menschen hart voor de invloeden van Gods genade volkomenlijk verhard wordt. “Zoo wie eenig woord gesproken zal hebben tegen den Zoon des menschen,” zegt Jezus, “het zal hem vergeven worden, maar zoo wie tegen den Heiligen Geest zal gesproken hebben, het zal hem niet vergeven worden, noch in deze eeuw, noch in de toekomende.”3Matth. 12:32. Dit zeide de Zaligmaker, toen de Joden de werken van weldadigheid, welke Hij verrichtte, niet aan Gods kracht maar aan Beëlzebul toeschreven. Door middel van den Heiligen Geest spreekt God met den mensch; en die dit middel met moedwil verwerpen als iets Satanisch, hebben het kanaal van verkeer tusschen God en de ziel gedempt.PEP 405.4

    God werkt door middel van Zijnen Geest om den zondaar te bestraffen en te overtuigen; en indien het werk van den Geest eindelijk verworpen wordt, dan kan God niets meer voor de ziel doen. Het laatste redmiddel is dan aangewend. De overtreder heeft zich van alle gemeenschap met God losgerukt; en de zonde biedt geen middel aan, waardoor de zondaar hare gevolgen kan ontgaan. “Laat hem varen,” zoo klinkt alsdan het Goddelijk gebod. En nu “blijft er geen slachtoffer meer over voor de zonden, maar eene schrikkelijke verwachting des oordeels, en hitte des vuurs, dat de tegenstanders zal verslinden.”4Hos. 4:17; Hebr. 10:26, 27.PEP 406.1

    * * * * *

    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents