HOOFDSTUK LXVI—SAULS DOOD.
WEDEROM ontstond er oorlog tusschen Israel en de Filistijnen. “En de Filistijnen kwamen en vergaderden zich, en zij legerden zich te Sunem,” ten noorden van de vlakte van Jizreël; terwijl Saul aan den voet van den berg Gilboa gelegerd lag, op de zuidzijde van die vlakte. Op deze vlakte sloeg Gideon met zijne drie honderd manschappen de Midianietische menigte op de vlucht. Maar Israels verlosser was met een gansch anderen geest bezield, dan die het hart van den koning stemde. Gideon trok uit, sterk in het geloof in den machtigen God van Jakob; doch Saul gevoelde zich eenzaam en onbeschermd, omdat God hem verlaten had. “Toen Saul het leger der Filistijnen zag, zoo vreesde hij, en zijn hart beefde zeer.”PEP 693.1
Saul had gehoord, dat David en zijne manschappen bij de Filistijnen waren, en nu verwachtte hij, dat de zoon van Isaï deze gelegenheid zou te baat nemen om zich over de ondergane beleedigingen te wreken. De koning verkeerde in groote verlegenheid. Zijne eigene onredelijke hartstochten spoorden hem aan om den van God verkorene om te brengen, en daarom verkeerde de natie nu in zulk een groot gevaar. Terwijl hij zich bezig gehouden had met David te vervolgen, was hij nalatig geweest in het verdedigen van zijn land. De Filistijnen hadden zich deze gelegenheid niet laten ontglippen, en waren tot midden in zijn gebied doorgedrongen. Terwijl Satan Saul dus aanporde om David met alle macht te vervolgen, ten einde hij den koning in het verderf storten mocht, zette hij ter zelfder tijd de Filistijnen er toe aan om van deze gelegenheid gebruik te maken, opdat zij beide Saul en het volk des Heeren ten onder mochten brengen. Hoe dikwerf bedient de aartsvijand zich nog van dezelfde staatkunde! Hij veroorzaakt twist en verdeeldheid in de gemeente door middel van eenen onbekeerde; en deze verdeeldheid alsdan te baat nemende, zet hij zijne trawanten te werk om ze allen in het verderf te storten.PEP 693.2
Des anderen daags moest Saul tegen de Filistijnen ten strijde trekken. De dreigende onheilswolken pakten zich boven zijn hoofd samen; hij verlangde zeer naar hulp en raad. Tevergeefs zocht hij God er echter om. “De Heere antwoordde hem niet, noch door droomen, noch door de Urim, noch door de profeten.” De Heere heeft nog nooit iemand afgewezen, die in ootmoed en nederigheid tot hem kwam. Waarom gaf Hij Saul dan geen antwoord? — Door zijn eigen daden had de koning zich den weg van toenadering tot God toegemuurd. De raad van den profeet Samuël had hij verworpen; David, Gods uitverkorene, had hij verbannen; en de priesters des Heeren had hij om het leven gebracht. Had hij nu recht om een antwoord te verwachten, nu de draad van ge-meenschap met den Hemel afgesneden was? Hij had tegen den Geest der genade gezondigd, en kon daarom geen antwoord door droomen of openbaringen van den Heere verwachten. Saul kwam niet met ootmoed en berouw tot God. Het was hem niet om schuldvergiffenis en verzoening met God te doen, maar om van zijne vijanden verlost te worden. Door zijne halsstarrigheid en hardnekkigen opstand had hij zich van God vervreemd. Slechts door den weg van berouw en bekeering kon hij wederkeeren; doch in zijn angst en wanhoop besloot de hoogmoedige monarch ergens elders hulp t.e zoeken.PEP 694.1
“Toen zeide Saul tot zijne knechten: Zoekt mij eene vrouw, die eenen waarzeggenden geest heeft, dat ik tot haar ga.” Saul wist zeer goed, wat de duivelskunst was. De Heere had haar uitdrukkelijk verboden, en het doodsvonnis uitgesproken over allen, die zich aan deze goddelooze praktijk schuldig maakten. Toen Samuël nog leefde, had Saul al de duivelskunstenaars en al de waarzeggers laten ombrengen; maar nu zocht hij, in de onbezon-nenheid der wanhoop, het orakel, dat hij zelf als een gruwel veroordeeld had.PEP 694.2
Men vertelde den koning dan, dat er te Endor eene vrouw woonde, die eenen waarzeggenden geest had. Deze vrouw had zich aan Satans leiding overgegeven, om zijne doeleinden ten uitvoer te brengen; en in vergelding wrocht de booze wonderen voor haar, en openbaarde haar geheimen.PEP 694.3
Na zich verkleed te hebben, ging Saul, des nachts, met twee gezellen, naar de eenzame woonplaats der waarzegster. Welk een erbarmelijk tooneel, — de koning van Israel door Satan naar zijn believen omgevoerd! Wordt een donkerder pad door ‘s menschen voet bewandeld, dan hetgeen hij kiest, die zich tegen de heilige invloeden van den Geest van God verzet? Welke slavernij is meer drukkend, dan die van den grootsten tiran! De eenigste voor-waarde, waarop Saul koning over Israel zijn kon, was gehoorzaamheid aan en vertrouwen in God. Had hij, gedurende zijne regeering, aan deze voorwaarden voldaan, zijne heerschappij zou bestendig zijn geweest.PEP 694.4
In de duisternis spoedden Saul en zijne metgezellen zich voort over de vlakte, voorbij het Filistijnsche leger, over de bergen, naar de eenzame woning van de waarzegster te Endor. De vrouw met een waarzeggenden geest had zich aldaar verscholen, opdat zij hare bezweringen in ‘t geheim uitrichten kon. Ofschoon hij zich verkleed had, zoo was het toch aan de hoogte zijner statuur en zijne koninklijke houding te zien, dat hij geen gewoon krijsman was. De vrouw hield haar bezoeker voor Saul, en zijne rijke geschenken verstrekten haar in dat vermoeden. Op zijn verzoek, “Voorzeg mij toch door den waarzeggenden geest, en doe mij opkomen, dien ik tot u zeggen zal,” antwoordde de vrouw: “Zie, gij weet, wat Saul gedaan heeft, hoe hij de waarzegsters en de duivelskunstenaars uit dit land heeft uitgeroeid; waarom stelt gij dan mijne ziel eenen strik, om mij te dooden?” Toen zwoer Saul haar bij den Heere, zeggende: “Zoo waarachtig als de Heere leeft, indien u eene straf om deze zaak zal overkomen!” En toen zij vroeg: “Wien zal ik u doen opkomen?” antwoordde hij: “Samuël.”PEP 695.1
Hare bezweringen volbracht hebbende, zeide de vrouw: “Ik zie goden uit de aarde opkomende. ... Er komt een oud man op, en hij is met eenen mantel bekleed. Toen Saul vernam, dat het Samuël was, zoo neigde hij zich met het aangezicht ter aarde, en hij boog zich.”PEP 695.2
Het was niet Gods heilige profeet, die op de bezwering van de waarzegster te voorschijn kwam. Samuël was niet in dien sluiphoek der booze geesten. Die bovennatuurlijke verschijning werd geheel door Satans macht te voorschijn gebracht, Hij kon zich even gemakkelijk in den vorm van Samuël, als in den vorm van eenen engel des lichts veranderen, zooals hij deed toen hij Christus in de woestijn verzocht.PEP 695.3
Het eerste gezegde der vrouw, nadat zij het tooverformulier had uitgesproken, was tot den koning gericht, en luidde aldus: “Waarom hebt gij mij bedrogen? want gij zijt Saul.” De eerste daad van den boozen geest, die Samuël voorstelde, was om de vrouw op haar hoede te doen zijn tegen het bedrog, dat met haar gepleegd werd. De boodschap van den voorgewenden profeet was: “Waarom hebt gij mij onrustig gemaakt, mij doende opkomen? Toen zeide Saul: Ik ben zeer beangstigd, want de Filistijnen krijgen tegen mij, en God is van mij geweken, en antwoordt mij niet meer, noch door den dienst der profeten, noch door droomen; daarom heb ik u geroepen, dat gij mij te kennen geeft,wat ik doen zal.”PEP 695.4
Toen Samuël leefde, verachtte Saul zijne raadgevingen, en nam zijne bestraffingen kwalijk. Doch in deze ure van verlegenheid en tegenspoed, gevoelde hij, dat zijn eenigste hoop bestond in de leiding van den profeet; en om een gesprek met den hemelgezant te voeren, wendde hij zich te vergeefs tot een hellewicht. Saul had zich geheel aan den Satan overgegeven; en nu deed hij, wiens toeleg het is om ellende en verderf te veroorzaken, alles, wat in zijn vermogen was, om den ongelukkigen koning te gronde te richten. In antwoord op Sauls wanhopig verzoek, kwam de verschrikkelijke boodschap, en wel onder het voorwendsel, dat het van Samuël kwam: — PEP 696.1
“Waarom vraagt gij mij toch, dewijl de Heere van u geweken en uw vijand geworden is? Want de Heere heeft voor zich gedaan, gelijk als Hij door mijnen dienst gesproken heeft; en heeft het koninkrijk van uwe hand gescheurd, en Hij heeft dat gegeven aan uwen naaste, aan David. Gelijk als gij naar de stem des Heeren niet gehoord hebt, en de hittigheid zijns toorns niet uitgericht hebt tegen Amalek; daarom heeft u de Heere deze zaak gedaan te dezen dage. En de Heere zal ook Israel met u in der Filistijnen hand geven.”PEP 696.2
Gedurende zijne gansche rebellie werd Saul door Satan gepaaid en misleid. De verleider is er steeds op uit om de zonde te verkleinen, om alzoo het pad der overtreding te effenen en meer aantrekkelijk te maken, en het verstand te verblinden voor ‘s Heeren waarschuwingen en dreigementen. Door zijne betooverende kracht had Satan Saul zich zelven doen rechtvaardigen tegen Samuëls vermaningen en bestraffingen in. Maar nu het tot het uiterste gekomen was, liet hij hem in den steek, deed hem de grootte zijner zonde zien en de onmogelijkheid om vergiffenis te erlangen, opdat hij hem zoodoende naar het verderf voort zweepen mocht. Met niets anders had hij hem zijnen moed beter kunnen benemen, en zijn verstand kunnen verwarren, of hem in den poel van wanhoop en zelfverwoesting kunnen storten.PEP 696.3
Saul was flauw van vermoeidheid en vasten; hij was verschrikt en door gewetenswroeging gekweld. Toen deze verschrikkelijke voorspelling hem aangekondigd werd, werd bij geslingerd gelijk een eikenboom in den storm, en viel op zijn aangezicht ter aarde.PEP 699.1
De waarzegster werd onsteld; Israels koning lag als dood voor haar. Wat zou haar wel overkomen, als hij in hare schuilplaats stierf? Zij verzocht hem dan op te staan en voedsel te gebruiken, er op aandringende, dat hij toch aan haar verzoek voldoen zou, wijl hij haar leven in ‘t gevaar gebracht had. Zijne knechten drongen hem ook om aan die uitnoodiging gehoor te geven, waarom Saul dan eindelijk bewilligde, en de vrouw een gemest kalf en ongezuurde koeken bereidde. Wat een tooneel! — In de spelonk van de waarzegster, waarin maar pas geleden de doemwoorden waren uitgesproken, — en nog wel voor het aangezicht van Satans handlanger, — zat hij, die van God tot koning over Israel gezalfd was, daar neder om te eten, ter voorbereiding voor een doodelijken strijd!PEP 699.2
Vóór het aanbreken van den dageraad keerden hij en zijne metgezellen naar Israels legerplaats terug, om zich ten strijde gereed te maken. Door dien geest der duisternis te vragen, verdierf Saul zich zelf. Door den angst der wanhoop neer gedrukt, kon hij zijn leger onmogelijk moed in spreken. Van de Bron van alle kracht afgesneden kon hij Israel niet op God, hunnen helper, wijzen. Aldus werd zijn eigen ondergang door de onheilsvoorspelling bevorderd.PEP 699.3
Op de vlakte van Sunem en op de hellingen van den Gilboa bonden de Israelieten den doodelijken strijd met de Filistijnen aan. Niettegenstaande het schrikwekkende tooneel in de spelonk te Endor Saul allen moed ontnomen had, zoo vocht hij toch nog wanhopig voor het behoud van zijn troon en koninkrijk. Maar het was te vergeefs. “De mannen Israels vloden voor het aangezicht der Filistijnen, en vielen verslagen op het gebergte Gilboa.” Drie dappere zonen van den koning vielen aan zijne zijde. De boogschutters legden het op Saul aan. Hij zag zijne manschappen rondom hem vallen, en zijne zonen waren door het zwaard geveld. Zelf gewond zijnde, kon hij noch vechten noch vluchten. En wijl de kans ter ontkoming afgesneclen was en hij zich niet levend door de Filistijnen wilde laten vangen, zoo beval hij zijn wapendrager: Trek uw zwaard uit, eu doorsteek mij daarmede.” Wijl de man zijne hand aan den gezalfde des Heeren weigerde te leggen, benam Saul zich het leven door in zijn zwaard te vallen.PEP 699.4
Alzoo stierf Israels eerste koning met de schuld van zelfmoord beladen. Zijn leven was eene mislukking geweest, en hij stierf in wanhoop en schande, omdat hij zijn verkeerden wil tegenover Gods wil gezet had.PEP 700.1
Het bericht van deze nederlaag werd heinde en ver verbreid, en deed gansch Israel beven. Het volk vluchtte uit de steden, en liet de Filistijnen onverhinderd bezit nemen. Sauls van God onafhankelijke regeering had Israel bijna in het verderf gestort.PEP 700.2
’s Daags na den slag gingen de Filistijnen over het slagveld om te plunderen, en toen vonden zij de lijken van Saul en zijne drie zonen. Als om de kroon op hunne overwinning te zetten hieuwen zij Sauls hoofd af, en ontdeden hem van zijne wapenrusting; daarna werden het met bloed bevlekte hoofd en de wapenen, als een zegeteeken, door het gansche land der Filistijnen gedragen, “om te boodschappen in het huis hunner afgoden, en onder het volk.” De wapenen werden later “in het huis van Astaroth” gelegd; maar zijn hoofd hechtten zij in het huis van Dagon. Aldus werd de eer der overwinning den valschen goden toegeschreven, en Jehova’s naam te schande gemaakt.PEP 700.3
De lichamen van Saul en zijne zonen werden naar Beth-San gesleept, eene stad niet ver van Gilboa, en dicht bij de Jordaan gelegen. Aldaar werden zij aan kettingen opgehangen om van de roofvogels gegeten te worden. Doch de dappere mannen van Jabes in Gilead, gedachtig aan ‘t geen Saul tot verlossing van hunne stad, jaren te voren, gedaan had, legden nu hunne dankbaarheid aan den dag door de lijken van den koning en de prinsen te nemen, en ze op eene eervolle wijze te begraven. Bij nacht over de Jordaan trekkende, namen zij “het lichaam van Saul en de lichamen zijner zonen, van den muur te Beth-San; en zij kwamen te Jabes, en brandden ze aldaar. En zij namen hunne beenderen, en begroeven ze onder het geboomte te Jabes; en zij vastten zeven dagen.” Aldus werd eene edele daad, veertig jaren te voren verricht, beloond door Saul en zijnen zonen eene eerlijke begrafenis te geven in deze donkere ure van hunne schande en nederlaag.PEP 700.4