Loading...
Larger font
Smaller font
Copy
Print
Contents
Patriarchen En Profeten - Contents
  • Results
  • Related
  • Featured
No results found for: "".
  • Weighted Relevancy
  • Content Sequence
  • Relevancy
  • Earliest First
  • Latest First
    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents

    HOOFDSTUK XL—BILEAM.

    NA de overwinning over Bazan, keerden de Israelieten naar de Jordaan terug, legerden zich aan de rivier, onmiddellijk boven hare monding in de Doode Zee, tegenover de vlakten van Jcricho, en maakten zich gereed voor de dadelijke inbezitneming van Kanaan. Zij waren aan de grenzen van Moab gelegerd, en daarom waren de Moabieten zeer voor eenen inval beducht.PEP 440.1

    De Israelieten hadden de Moabieten niet gekweld, desniettemin waren zij zeer beangst wegens hetgeen de andere volkeren overkomen was. De Amorieten, voor wier aangezicht zij de wijk hadden moeten nemen, waren door de Israelieten overweldigd, en het grondgebied, dat die hun ontnomen hadden, was nu Israels eigendom. Basans strijdmacht had moeten bukken voor de geheimzinnige macht, die zich met de wolkkolom gedekt had, en de vestingen der reuzen waren in Israels bezit gevallen. Uit dien hoofde durfden de Moabieten hen niet aanvallen; te vergeefs werd het krijgsvolk tegen zulk eene bovennatuurlijke betooning van kracht opgeroepen. Derhalve besloten zij te doen gelijkerwijs Faraö gedaan had, en de kracht der duivelskunstenarij tegen de daden Gods in het veld te roepen. Zij zouden eenen vloek over Israel brengen.PEP 440.2

    De Moabieten waren op het nauwst met de Midianieten verbonden, beide door de banden van afkomst en godsdienst, Balak nu, der Moabieten koning, wekte de vrees bij zijne stamgenooten op en won hunne deelneming in de tegen Israel gesmeedde plannen door de volgende boodschap tot hen te richten: “Nu zal deze gemeente oplikken al wat rondom ons is, gelijk de os de groente des velds oplikt.”1Num. 22-24. .Bileam, een inwoner van Mesopotamië, stond bekend wegens zijne vermeende bovennatuurlijke gaven,en zijn roem was tot in der Moabieten land doorgedrongen. Nu besloot men zijne hulp in te roepen. Dienovereenkomstig werden boden van “de oudsten der Moabieten en de oudsten der Midianieten” gezonden ten einde zij zijne waarzeggingen en bezweringen tegen Israel verkrijgen mochten.PEP 440.3

    De gezanten gingen aanstonds op weg, over de bergen en de woestijnen, naar Mesopotamië; en Bileam gevonden hebbende, handigden zij hem deze boodschap van hunnen koning over: “Zie, er is een volk uit Egypte getogen; zie, het heeft het gezicht des lands bedekt, en het blijft liggen recht tegenover mij. En nu, kom toch, vervloek mij dit volk, want het is machtiger dan ik; misschien zal ik het kunnen slaan, of zal het uit het land verdrijven: want ik weet, dat wien gij zegent, die zal gezegend zijn, en wien gij vervloekt, die zal vervloekt zijn.”PEP 443.1

    Bileam was een goede man, en een profeet des Heeren geweest; maar hij was afvallig geworden, en liet zich door be begeerlijkheid beheerschen; desniettemin bleef hij zich voor eenen diensknecht van den Allerhoogste uitgeven. Hij wist wel wat God voor Israel gedaan had; en toen de boden hem hunne boodschap bekend maakten, wist bij zeer goed, dat hij gehouden was Balaks loon te weigeren, en de gezanten weg te zenden. Hij waagde het echter met de verleiding te spelen, en bewoog de boden om dien nacht bij hem te vernachten, hun vertellende, dat hij geen bescheid geven kon, alvorens hij des Heeren aangezicht gezocht had. Bileam wist zeer goed, dat zijn vloek Israel niet schaden kon. Zij hadden God op hun zij; en zoolang zij Hem getrouw waren, kon geene macht op aarde of in de hel de overhand over hen behalen. Doch zijn hoogmoed was gestreeld door de boden: “Wien gij zegent, die zal zal gezegend zijn, en wien gij vervloekt, die zal vervloekt zijn.” Zijne begeerlijkheid was opgewekt door de rijke belooning en aangebodene verheffing. De overhandigde schatten waren gre’ tiglijk door hem aangenomen; en toch voer hij nog voort met gehoorzaamheid aan God te belijden, terwijl hij aan den wensch van Balak zocht te voldoen.PEP 443.2

    Des nachts verscheen een engel des Heeren aan Bileam met de boodschap: “Gij zult met hen niet trekken; gij zult dat volk niet vloeken, want het is gezegend.”PEP 443.3

    Des morgens zond Bileam de boden met tegenzin weg; hij vertelde hen echter niet wat God gezegd had. Vertoornd, omdat zijn uitzicht op eer en gewin zoo eensklaps vervlogen was, zeide hij op cene onbeschofte wijze: “Gaat naar uw land, want de Heere weigert mij toe te laten met ulieden te gaan.”PEP 443.4

    Bileam had “het loon der ongerechtigheid” lief.22 Petr. 2:15. De zonde van begeerlijkheid, welke God afgodendienst noemt, had eenen oogendienaar van hem gemaakt, en door dit gebrek viel hij geheel onder Satans heerschappij. De verleider zoekt nog steeds de menschen van den dienst des Heeren af te brengen door hun wereldsche eer en belooning aan te bieden. Hij maakt hen diets, dat zij te nauwgezet en daarom niet voorspoedig zijn. Dientengevolge verlaten velen het pad van strikte deugd. De eene verkeerde stap maakt het doen van den anderen gemakkelijker; ook worden zij steeds meer aanmatigend. Zij doen en wagen verschrikkelijke dingen, als zij zich aan de beheersching van geldgierigheid en zucht naar macht hebben overgegeven. Velen meenen, dat zij het pad der deugd wel voor een tijd verlaten kunnen, tot het verkrijgen van aardsche voordeelen, en wanneer zij hun doel bereikt hebben, hunne richting dan maar weder naar believen kunnen veranderen. Dezulken geraken in Satans strikken verward, en ontkomen maar zelden.PEP 444.1

    Toen de gezanten Balak kondschapten, dat de profeet geweigerd had met hen meê te gaan, gaven zij hem niet te verstaan, dat God het hem verboden had. Hieruit maakte de koning op, dat het Bileam om eene grootere belooning te doen was, en daarom zond hij nog meer en eerlijker vorsten, die hem kostelijker geschenken en aanzienlijker betrekkingen aanboden; ja, zij werden gelast eenige voorwaarde, welke Bileam stellen mocht, aan te nemen. Balaks dringende boodschap tot den profeet luidde aldus: “Laat u tocht^ niet beletten tot mij te komen! Want ik zal u zeer hoog vereeren, en al wat gij tot mij zeggen zult, dat zal ik doen; zoo kom toch vervloek mij dit volk.”PEP 444.2

    Voor de tweede keer werd Bileam op de proef gesteld. In antwoord op het aanzoek der gezanten, deed hij zich als zeer nauwgezet en vroom voor, doordien hij hun de verzekering gaf, dat Balak hem geen goud of zilver genoeg kon aanbieden om hem te bewegen tegen Gods wil in te handelen. Intusschen verlangde hij zeer om den koning ter wille te wezen; en niettegenstaande hij goed wist, wat God hem reeds duidelijk bevolen had, bewoog hij de gezanten om bij hem te overnachten, opdat hij God nader raadplegen mocht: alsof de Oneindige een veranderlijk menseh is, die zich laat bewegen. “God nu kwam tot Bileam des nachts, en zeide tot hem: Dewijl die mannen gekomen zijn, om u te roepen, sta op, ga met hen; en nogtans zult gij dat doen, hetwelk Ik tot u spreken zal.” Tot dusver liet God Bileam zijn eigen wil volgen, omdat hij het toch voorgenomen had te doen. Hij was er niet op uit om Gods wil te doen, maar volgde zijn eigen weg, en poogde Gods goedkeuring daarover in te winnen.PEP 444.3

    Ten huidigen dage zijn er nog duizenden, die den zelfden weg bewandelen. Zeer gemakkelijk zou men aan ‘t verstand kunnen brengen, wat hunne roeping is, indien die slechts met hunne geneigdheid strookte. Zij staat duidelijk in de Schrift uitgedrukt, of wordt klaarlijk door de omstandigheden en het verstand aangewezen. Deze bewijzen zijn echter strijdig met hunne neigingen, en daarom zetten zij ze ter zijde, maar bezitten intusschen de ver-metelheid om God nog te vragen wat hun plicht is. Zij bidden lang en ernstiglijk om licht, en doen het oogenschijnlijk met zeer veel nauwgezetheid. God laat zich echter niet bespotten. Dikwerf geeft Hij zulke personen wat zij begeeren, en laat hen aan zichzelf over. “Mijn volk heeft mijne stem niet gehoord; . . . dies heb Ik het overgegeven aan het goeddunken huns harten, dat zij wandelen in hunne raadslagen.”3Ps. 81:12, 13. Als iemand duidelijk ziet wat zijne roeping is, dat hij zich dan niet vermetel tot God wende met de bede om van hare betrachting ontslagen te worden. Liever wende hij zich ootmoediglijk tot God om kracht en wijsheid, opdat hij zijne roeping moge volbrengen.PEP 445.1

    De Moabieten waren een laaggezonken, afgodisch volk; evenwel was hun schuld, in vergelijking met het licht, dat zij hadden, niet zoo groot in Gods oog, als die van Bileam. Wijl hij des Heeren profeet beleed te zijn, zoo zou men alles, wat hij profeteerde, voor Goddelijk gezag beschouwen. Dies werd hem niet vergund naar eigen believen te spreken, maar moest hij verkondigen, wat God hem te spreken gaf. “Nogtans zult gij dat doen, hetwelk Ik tot u spreken zal,” zoo luidde het Goddelijk bevel.PEP 445.2

    Bileam verkreeg vergunning om des morgens met de vorsten van Moab te gaan. Het was Bileam om de belooning te doen; daarom zadelde hij het beest, waarop hij gewoon was te rijden, en aanvaardde de reize. Bevreesd, dat Gods vergunning mocht wor-den ingetrokken, haastte hij zich met allen mogelijken spoed, opdat de begeerde belooning hem toch niet mocht ontgaan.PEP 445.3

    Maar “de engel des Heeren stelde zich in den weg, hem tot eene tegenpartij.” Het dier zag den godsgezant, die niet door zijnen rijder was waargenomen, en week uit den weg het veld in. Met harde slagen poogde -Bileam de ezelin weder naar den weg te doen wenden; doch wederom verscheen de engel, en ditmaal op een pad, dat van weerszijden bemuurd was. In zijn pogen om het dreigende wezen te ontwijken, klemde het dier Bileams voet tegen den muur. Bileam was blind voor deze hemelsche tusschenkomst, en wist niet, dat God hem den weg versperde. Daarom werd de man zeer toornig en sloeg het beest onbarmhartiglijk, opdat het toch voortgaan zou.PEP 446.1

    “Toen ging de engel des Heeren nog verder, en hij stond in eene enge plaats waar geen weg was om te wijken ter rechternoch ter linkerhand,” en maakte dreigende gebaren. Het arme dier beefde van schrik, stond stil, en leide zich neder onder zijnen berijder. Nu steeg Bileams toorn ten top, weshalve hij de ezelin nog harder sloeg dan te voren. Toen opende God den mond van “het jukdragende stomme dier, sprekende met menschen stem, heeft des profeten dwaasheid verhinderd.”42 Petr. 2:16. “Wat heb ik u gedaan,” zeide het, “dat gij mij nu driemaal geslagen hebt?”PEP 446.2

    Woedend, omdat zijne reis aldus vertraagd was, antwoordde Bileam het beest, gelijk hij een redelijk wezen zou hebben toegesproken: “Omdat gij mij bespot hebt; och of ik een zwaard in mijne hand had! want ik zou u nu dooden.” Hlier was iemand, die zich voor toovenaar uitgaf, op weg om eene geheele natie te vloeken ten einde hare kracht verlamd mocht zijn, en hij bezat nog geen kracht genoeg om het dier, waarop hij reed, te dooden!PEP 446.3

    Nu gingen Bileams oogen open, zoodat hij des Heeren engel met een uitgetogen zwaard voor hem zag staan. “Daarom neigde hij het hoofd en boog zich op zijn aangezicht” van vrees. En de engel zeide tot hem: “Waarom hebt gij uwe ezelin nu driemaal geslagen? zie, ik ben uitgegaan om u tot eene tegenpartij, dewijl deze weg van mij afwijkt. Maar de ezelin heeft mij gezien, en zij is nu driemaal voor mijn aangezicht geweken; indien zij voor mijn aangezicht niet geweken ware, zekerlijk ik zoude u nu ook gedood, en haar bij het leven behouden hebben.”PEP 446.4

    Bileam was het behoud zijns levens verschuldigd aan een dier, dat hij zoo mishandeld had. De man, die een profeet des Heeren beweerde te zijn, die verklaarde, dat hij de man was. “wien de oogen geopend zijn” en “die het gezicht des Almachtigen ziet,” diezelfde man was zoo verblind door zijne eerzucht en begeerlijkheid, dat hij den engel Gods nog niet eens zien kon, die duidelijk door zijn beest werd gezien. “In dewelke de god dezer eeuw de zinnen verblind heeft, namelijk der ongeloovigen.”52 Cor. 4:4. Helaas, hoevelen zijn ingelijks verblind! Zij wandelen steeds voort op de verboden paden, overtreden de wet des Heeren, en kunnen niet zien, dat zij God en de engelen tegen zich hebben. En even als Bileam, zijn zij kwaad op degenen, die hen van den weg des verderfs zoeken af te brengen.PEP 446.5

    In het behandelen van zijn beest legde Bileam duidelijk aan den dag door welken geest hij beheerscht werd. “De rechtvaardige kent het leven van zijn beest; maar de barmhartigheden der goddeloozen zijn wreed.”6Spr. 12:10. Weinigen beseffen dat het zonde is de dieren te mishandelen, of hen gebrek te laten lijden. Die den inensch schiep, heeft de dieren ook geschapen, “en Zijne barmhar-tigheden zijn over al Zijne werken.”7Ps. 145:9. De dieren werden voor den dienst der menschen geschapen, maar daarom hebben deze het recht niet de dieren te mishandelen.PEP 447.1

    Wegens ‘s menschen zonde zucht het gansche schepsel, en is te zamen in barensnood tot nu toe.8Rom. 8:22. Lijden en dood zijn dientengevolge overgegaan op mensch en beest. Dit behoorde den mensch aan te sporen om hun lijden eerder te verzachten dan te verzwaren. Wie een dier mishandelt, omdat het in zijne macht is, is beide een tiran en een lafaard. Eene geneigdheid om hetzij den medemensch hetzij een dier te kwellen is satanisch. Velen bedenken niet, dat hunne wreedheid aan het licht zal worden gebracht, ondanks de stomme schepselen het zelf niet zeggen kunnen. Als derzulken oogen geopend werden, gelijk Bileams, zij zouden zien, dat een engel Gods getuige is, en zijn aanklacht in den hemel zal aangeven. De daden worden in den hemel opgeteekend, en er komt een dag, wanneer het oordeel zal worden uitgesproken over allen, die Gods schepselen mishandelen.PEP 447.2

    Toen Bileam den gezant Gods zag, riep hij verschrikt uit: “Ik heb gezondigd, want ik heb niet geweten, dat gij mij tegemoet op dezen weg stondt; en nu, is het kwaad in uwe oogen, ik zal wederkeeren.” De Heere liet hem zijns weegs’ gaan, maar gaf hem te verstaan, dat zijne woorden onder Goddelijke leiding stonden. God wilde Moab te kennen geven, dat de Israelieten door Hem beschermd werden; dit deed Hij dan ook op eene indrukwekkende wijze, door hun te laten zien hoe machteloos Bileam was om zonder Zijne toelating, slechts eenen enkelen vloek uit te spreken.PEP 447.3

    Der Moabieten koning -van Bileams aantocht verwittigd, trok hem met een groot gevolg tegemoet, tot aan den grens van zijn land, om hem daar op te wachten. Hij gaf zijne verbazing over Bileams traagheid te kennen, aangezien hij hem zulke kostbare geschenken gezonden had; hierop antwoordde de profeet: “Zie, ik ben tot u gekomen; zal ik nu eenigzins iets kunnen spreken? Het woord, hetwelk God in mijnen mond leggen zal, dat zal ik spreken.” Het speet Bileam zeer, dat hij onder deze restrictie stond; hij vreesde, dat zijn voornemen niet ten uitvoer zou worden gebracht, omreden God hem weerhield.PEP 448.1

    Met veel staatsie voerden de koning en zijne voornaamste rijksbeambten Bileam op naar “de hoogten van Baäl,” van waar hij de heiren Israels zien kon. Schets u den profeet, terwijl hij daar op die hoogte staat en zijnen blik laat gaan over de legerplaats van Gods uitverkoren volk. De Israelieten wisten niet, wat in hunne nabijheid geschiedde. Hoe weinig beseften zij, dat Gods bescherming bij dag en bij nacht over hen waakte! Hoe stomp is de be-vatting van Gods volk! Hoe lang heeft het hun, al de eeuwen door, genomen Zijne groote liefde en genade te begrijpen! Indien zij zien konden met hoeveel kracht God steeds over hen waakt, hunne harten zouden met dankbaarheid voor Zijne liefde, en met ontzag voor Zijne majesteit en macht vervuld zijn.PEP 448.2

    Bileam was niet geheel onkundig op het gebied van den Israelietischen offerdienst, en nu hoopte hij Gods zegen, ter bereiking van zijn zondig doel, te behalen door eene meer kostbare offerande te doen. In die mate hadden de zienswijzen der Moabieten reeds bezit van zijn verstand gekregen. Zijne wijsheid was in dwaasheid verkeerd; zijn geestelijk gezicht was beneveld: door zich onder den invloed van Satan te stellen geraakte hij in de verblindheid.PEP 448.3

    Op Bileams bevel richtte men zeven altaren op, waarop hij offerde. Toen ging hij naar eene “hoogte,” om God aldaar te zoeken, en beloofde Balak bekend te maken wat de Heere hem openbaren zou.PEP 448.4

    De koning, zijne vorsten, en edelen stonden rondom de altaren, en om hen heen had zich een kring van belangstellenden gevormd, die allen met verlangen naar de terugkomst van den profeet uitzagen. Eindelijk kwam hij, en nu verlangde het volk de woorden te hooren, die voor altoos eene verlamming zouden toebrengen aan de wonderlijke kracht, welke ten bate van de gehaatte Israelieten was aangewend. Bileam zeide: — PEP 448.5

    “Uit Syrie heeft mij Balak, de koning der Moabieten, laten halen,
    Van het gebergte tegen het oosten,
    Zeggende: Kom, vervloek mij Jakob!
    En kom, scheld Israel!
    Wat zal ik vloeken, dien God niet vloekt?
    En wat zal ik schelden, waar de Heere niet scheldt?
    Want van de hoogte der steenrotsen zie ik hem,
    En van de heuvelen aanschouw ik hem;
    Ziet, dat volk zal alleen wonen,
    En het zal onder de Heidenen niet gerekend worden.
    Wie zal het stof van Jakob tellen?
    En het getal, ja het vierde deel van Israel?
    Mijne ziel sterve den dood der oprechten,
    En mijn uiterste zij gelijk het zijne!”
    PEP 449.1

    Bileam beleed, dat hij gekomen was om Israel te vloeken; doch de woorden, die hij uitbracht, stonden lijnrecht tegenover de keuze van zijn hart. Hij werd gedwongen zegeningen uit te spreken, terwijl zijn hart vol vloeken was.PEP 449.2

    Toen Bileam de vergadering Israels zag, verwonderde hij zich over hunnen voorspoed. Men had hem verteld, dat zij eene woeste, wanordelijke menigte waren, die het land wegens hunne strooptochten onveilig maakten, en een pest en schrik voor de omliggende volkeren waren; doch hun voorkomen getuigde van het tegenovergestelde. Hij bemerkte de groote uitgestrektheid en de volmaakte orde hunner legering, — alles droeg de kenmerken van orde en discipline. Hem werd getoond met hoe veel gunst God Israel beschouwde, zoomede waarin hun bepaald karakter als Zijn uitverkoren volk bestond. Met de andere volkeren werden zij niet op eene lijn geplaatst, maar stonden er ver boven verheven. “Dat volk zal alleen wonen, en het zal onder de Heidenen niet gerekend worden.” Toen deze woorden uit den mond gestooten werden, had Israel geene vaste woonplaats, ook droeg Bileam geene kennis van hun eigenaardig karakter, noch van hunne zeden en gewoonten. Maar hoe treffend is deze profetie in Israels geschiedenis vervuld geworden! Gedurende al hunne jaren van ballingschap, gedurende al de eeuwen hunner verstrooiing onder de natiën, zijn zij een afgezonderd volk gebleven. Insgelijks zijn de kinderen Gods, — het ware Israel, schoon onder al de volkeren verstrooid, slechts vreemdelingen op aarde, wier burgerrecht in den hemel is.PEP 449.3

    Niet alleen werd Israels geschiedenis aan Bileam getoond, maar hij zag ook den wasdom van het ware Israel Gods tot aan het einde van den tijd. Hem werd getoond, dat Gods bijzondere gunst rust op allen, die Hem vreezen en liefhebben. Hij zag hen op Zijnen arm leunen bij het afdalen in de schaduw des doods. Ook aanschouwde hij hen bij hunne verrijzenis uit de graven, bekleed met heerlijkheid, en eer en de onverderfelijkheid. Hij zag, hoe de verlosten zich verheugden te midden van de onverwelkelijke heerlijkheid der vernieuwde aarde. Daarop zinspelende, riep hij uit: “Wie zal het stof van Jakob tellen? en het getal, ja het vierde deel van Israel?” En als hij hen daar zag staan met de kroon der heerlijkheid versierd, terwijl onbeschrijfelijk geluk op hun gelaat te lezen stond, en hij in aanmerking nam, dat zij een eindeloos leven van onvervalscht geluk voor zich hadden, slaakte hij de plechtige verzuchting: “Mijne ziel sterve den dood der opïechten, en mijn uiterste zij gelijk het zijne!”PEP 450.1

    Ware het Bileam werkelijk te doen geweest om in het van God ontvangen licht te wandelen, hij zou overeenkomstig de beteekenis dezer woorden gehandeld hebben; hij zou aanstonds met Moab gebroken hebben. Hij zou niet langer met Gods genade hebben gespeeld, maar zich met waar berouw, tot Hem gewend hebben. Doch Bileam had het loon der ongerechtigheid lief, en had zich voorgenomen hetzelve te verkrijgen.PEP 450.2

    Balak had vertrouwelijk verwacht, dat Israel met een verdorrenden vloek zou zijn vervloekt geworden, daarom beet hij den profeet toe: “Wat hebt gij mij gedaan? Ik heb u genomen om mijne vijanden te vloeken, maar zie, gij hebt hen doorgaans gezegend!” Bileam zag zich gedwongen eenen noodsprong te doen, en redde zich daarom door te zeggen, dat hij, uit achting voor Gods wil, de woorden gesproken had, welke God hem,had doen spreken. Derhalve zeide hij: “Zal ik dat niet waarnemen te spreken, wat de Heere in mijnen mond gelegd heeft?”PEP 450.3

    Balak kon zijn voornemen echter niet prijsgeven. Hij meende, dat de grootsche vertooning van het leger Israels Bileam zoo versaagd had doen zijn, dat hij zijne bezweringen er niet tegen durfde uitspreken. Dies besloot de koning den profeet naar eene plaats te voeren, vanwaar hij slechts een gedeelte van het leger kon zien. Als Bileam er maar toe kon worden bewogen om hen in kleine afdeelingen te vloeken, dan zou het gansche leger immers te gronde worden gericht. Op de kruin eener hoogte, welke Pisga heeté, werd een andere proef genomen. Te dier plaats werden ook weder zeven altaren gebouwd, waarop het zelfde getal offers geslacht werden als bij de vorige gelegenheid. De koning en zijne vorsten bleven bij de altaren staan, terwijl Bileam zich afzonderde om God te ontmoeten. Opnieuw ontving de profeet eene boodschap, die hij noch veranderen noch verzwijgen kon.PEP 450.4

    Tot de nieuwsgierige en belangstellende overheden wedergekeerd zijnde, werd hem de vraag gedaan: “Wat heeft de Heere gespro-ken?” en het antwoord, even als de vorige keer, trof den koning en zijne vorsten met verbazing: — PEP 451.1

    “God is geen man, dat Hij liegen zou.PEP 451.2

    Noch eens menschen kind, dat het Hem berouwen zou!
    Zou Hij het zeggen, en niet doen?
    Of spreken en het niet bestendig maken?
    Zie, ik heb ontvangen te zegenen:
    Dewijl Hij zegent, zoo kan ik het niet keeren,
    Hij schouwt niet aan de ongerechtigheid in .Jakob,
    Ook ziet Hij niet aan de boosheid in Israel.
    De Heere, zijn God, is met hem,
    En het geklank zijns konings is bij hem.”
    PEP 451.3

    Verbaasd over deze openbaringen riep Bileam uit: “Want er is geene tooverij tegen Jakob, noch waarzeggerij tegen Israel.” De vermaarde waarzegger had gepoogd zijne bezweringen voort te brengen, overeenkomstig der Moabieten begeerte, doch ook te dien opzichte moest gezegd worden: Ziet wat God voor Israel gedaan heeft. Dewijl zij onder Gods bescherming stonden, zoo kon geen volk noch natie, al werden deze ook door Satan geholpen, hen overweldigen. De geheele wereld behoorde verbaasd te staan wegens het wonder, dat God voor Zijn volk verrichtte: dat een man, er op uit om zijn zondig doelwit te bereiken, toch zoo door Gods kracht bestuurd werd, dat hij de rijkste en dierbaarste beloften instede van verwenschingen uitsprak. De gunst bij die gelegenheid aan Israel betoond behelst eene verzekering, dat God ten allen tijde Zijne getrouwe en gehoorzame kinderen beschermen zal. Als Satan de booze menschen er toe aanspoort om Gods volk te kwellen of te belasteren, dan dient de herinnering van die gebeurtenis tot versterking van hun moed en vertrouwen op God.PEP 451.4

    Verlegen en ontmoedigd, riep de koning der Moabieten nu uit: “Gij zult hen ganschelijk noch vloeken, noch geenszins zegenen.” Een enkele straal van hoop bemoedigde hem nog, en deed hem besluiten een andere kans te wagen. Nu nam hij Bileam mede naar de hoogte van Peor, alwaar een tempel stond, gewijd aan den onkuischen dienst van Baal, hunnen god. Hier werden weder zeven altaren gebouwd, en zeven rammen en zeven varren geofferd, maar deze keer ging Bileam niet weg om Gods wil te vragen. Hij handelde nu niet onder het voorwendsel van de zwartekunst, maar stond nevens het altaar, en hief zijne oogen op naar de tenten Israels. Wederom kwam de Geest Gods op hem, en de volgende aankondiging kwam over zijne lippen: — PEP 452.1

    “Hoe goed zijn uwe tenten, Jakob,
    Uwe woningen, Israel!
    Gelijk de beken breiden zij zich uit, als de hoven aan de rivieren;
    De Heere heeft ze geplant als de sandelboomen, als de cederboomen aan het
    water.
    Er zal water uit zijne emmeren vloeien, en zijn zaad zal in vele wateren zijn;
    En zijn koning zal boven Agag verheven worden, en zijn koninkrijk zal
    verhoogd worden.
    Hij heeft zich gekromd, hij heeft zich nedergelegd,
    Gelijk een leeuw, en als een oude leeuw, wie zal hem doen opstaan?
    Zoo wie u zegent, die zij gezegend, en vervloekt zij, wie u vervloekt!”
    PEP 452.2

    De voorspoed van Gods volk wordt hier in de treffendste beelden der natuur voorgesteld. De profetie vergelijkt Israel bij eene vallei, die met een rijken oogst bedekt is; bij hoven, die door altoos vlietende fonteinen bewaterd worden; bij de welriekende sandelboomen en de majestueuze cederboomen. Het laatste beeld is het treffendste en meestgepaste in de gansche Schrift. De cederen van Libanon werden bij al de Oosterlingen in eere gehouden. Deze soort van boomen vindt men overal, waar menschen wonen. Zij groeien zoowel in het verre noorden, als in de tropische streken; zij verkiezen de hitte, ofschoon zij de koude ook verduren kunnen. Aan de oevers der rivieren groeien zij weelderig; daarentegen verheffen zij zich ook in een dor en dorstig land. Zij schieten hunne wortels diep in de reten der steenrotsen, en bieden het hoofd aan de loeiende stormen. Hunne bladeren zijn nog groen, wanneer al het andere door den adem van den winter verdord is. Boven de andere boomen munt de ceder van Libanon uit in sterkte, hechtheid, en duurzaamheid; en dit feit dient tot zinnebeeld dergenen, wier “leven met Christus verborgen is in God.”9Col. 3:3. De Schrift zegt: “De rechtvaardige ... zal wassen als een cederboom.”10Ps. 92:13. God heeft den ceder tot koning onder de boomen gesteld. “De denneboomen waren zijnen takken niet gelijk, en de kastanjeboomen waren niet gelijk zijne scheuten; geen boom in Gods hof was hem gelijk in schoonheid.”11Ezeh. 31:8. De ceder dient herhaaldelijk tot zinnebeeld van koninklijke waardigheid, en dit gebruik, in de Schrift, om de rechtvaardigen af te beelden, toont aan hoe God hen beschouwt, die Zijnen wil betrachten.PEP 452.3

    Bileam profeteerde, dat Israels koning grooter en machtiger dan Agag zou worden. Deze naam werd aan de koningen der Amalekieten gegeven, welk volk destijds zeer machtig was; doch Israel, als het Gode trouw was, zou al zijne vijanden overweldigen. Gods Zoon was de koning van Israel; en Zijn troon zal eens op de aarde gevestigd, en Zijne macht boven de aardsche heerschappijen verheven worden.PEP 453.1

    Terwijl hij naar des profeten rede luisterde, werd Balak ontmoedigd, bevreesd, en toornig. Hij gevoelde zich verontwaardigd, omdat Bileam hem een weinig moed ingesproken had, daar toch alles tegen hem was uitgevallen. Hij wees des profeten misleidingen valsche voorstellingen met verachting van de hand. In grimmigen gemoede zeide hij tot den profeet: “En nu, pak u weg naar uwe plaats! Ik had gezegd, dat ik u hoog vereeren zou, maar zie, de Heere heeft die eer van u geweerd!” Hierop kreeg hij ten antwoord, dat Bileam vooraf beloofd had alleen datgene te zullen zeggen, wat God hem in den mond legde.PEP 453.2

    Alvorens Bileam tot zijn volk wederkeerde, sprak hij eene schoone profetie uit betreffende den Verlosser der wereld, en de eindelijke verdelging van al Gods vijanden: — PEP 453.3

    “Ik zal hem zien, maar nu niet; ik zal hem aanschouwen, maar niet nabij. Er zal eene ster voortgaan uit Jakob, en er zal een scepter uit Israel opkomen:
    Die zal de palen der Moabieten verslaan, en zal al de kinderen van Seth verstoren.”
    PEP 453.4

    Hij eindigde met de totale verdelging der Moabieten, Edomieten, Amalekieten, en der Kenieten te voorspellen; Moabs koning kreeg niet de minste aanmoediging.PEP 453.5

    Teleurgesteld in zijne verwachting van rijkdom en verheffing, in ongunst bij den koning, en bewust, dat hij Gods misnoegen over zich behaald had, keerde Bileam van zijn eigenwilligen dienst terug. Te huis gekomen zijnde, verliet Gods Geest hem, en nam de begeerlijkheid, die tot dien tijd toe beteugeld was geweest, de overhand over hem. Hij was nu genegen om alles te doen tot verkrijging van het door Balak uitgeloofde loon. Bileam wist wel, dat Israels voorspoed afhing van zijne gehoorzaamheid aan God, en dat zij door geen ander middel konden worden overwonnen, dan door hen tot zonde te verleiden. Derhalve besloot hij Balaks gunst te herwinnen door de Moabieten te raden, dat zij Israel moesten laten zondigen.PEP 454.1

    Onmiddellijk keerde hij naar Moab terug, en ontvouwde zijne plannen voor den koning. De Moabieten zelve waren ook overtuigd, dat God Israel beschermen zou, zoolang zij Hem getrouw bleven. Derhalve stelde Bileam voor eene scheiding tusschen hen en God te bewerken door hen tot den afgodendienst te verlokken. Als men het zoo kon aanleggen, dat zij aan den onkuischen eeredienst van Baal en Astaroth deelnamen, dan zou hun almachtige Beschermer hun vijand worden; dan zouden zij door de omringende volkeren gemakkelijk ten prooi kunnen worden gemaakt. Dit voorstel vond gereedelijk bijval bij den koning, en Bileam zelf bleef om in het ten uitvoer brengen behulpzaam te zijn.PEP 454.2

    Bileam zag dit Satanisch plan met succes bekroond. Hij zag Gods volk bij duizenden onder den vloek vallen; maar de Goddelijke gerechtigheid, die Israels zonde bezocht, liet de verzoekers niet ontkomen. In Israels strijd tegen de Midianieten sneuvelde Bileam. Hij had een voorgevoel van de nabijheid van zijn einde, toen hij uitriep: “Mijne ziele sterve den dood der oprechten, en mijn uiterste zij gelijk het zijne!” Doch hij verkoos niet het leven der rechtvaardigen te leven, daarom werd zijn toekomstig lot bij de vijanden Gods gesteld.PEP 454.3

    Het lot van Bileam heeft veel overeenkomst met dat van Judas; ook komen hunne karakters veel met elkander overeen. Beiden poogden den dienst van God en van Mammon te vereenigen, doch leden ellendig schipbreuk. Bileam erkende den waren God, en beleed Hem te dienen; Judas geloofde, dat Jezus de Messias was, en sloot zich bij Zijne volgelingen aan. Bileam dacht den dienst van Jehova tot middel ter verkrijging van rijkdom en aanzien in de wereld aan te wenden: dit was echter eene mislukking, en hij is gevallen, en gebroken. Judas sloot zich bij Christus aan, opdat hij schatten en eene eereplaats in dat wereldlijk koninkrijk verkrijgen mocht, dat naar zijne meening door den Messias zou worden opgericht. De teleurstelling zijner verwachting veroorzaakte zijnen afval en verderf. Evenwel hadden Judas en Bileam veel licht ontvangen en bijzondere voorrechten genoten; een enkele gekoesterde zonde verdierf het karakter, en berokkende hunnen ondergang desniettemin.PEP 454.4

    Het is veel gewaagd een enkele zondige karaktertrek bot te vieren. Een enkele gekoesterde zonde verlaagt het karakter langzamerhand, en onderwerpt al de edele vermogens aan de booze lusten. De verkrachting van het geweten, toegeeflijkheid aan een enkele kwade gewoonte, een enkele nalatigheid, in de plichtsbetrachting brengt de veiligheid der ziel in gevaar, en geeft Satan de gelegenheid om ons op het dwaalspoor te brengen. Onze eenigste veiligheid ligt, in dagelijks, met een oprechten zin, Davids bede tot de onze te maken: “Houd mijne gangen in uwe sporen, opdat mijne voetstappen niet zouden wankelen.”12Ps. 17:5.PEP 455.1

    * * * * *

    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents