Loading...
Larger font
Smaller font
Copy
Print
Contents
Patriarchen En Profeten - Contents
  • Results
  • Related
  • Featured
No results found for: "".
  • Weighted Relevancy
  • Content Sequence
  • Relevancy
  • Earliest First
  • Latest First
    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents

    HOOFDSTUK XLIII—MOZES’ DOOD.

    OFSCHOON God zich ten allen tijde als een liefderijk en genadig God jegens Zijn volk betoont, zoo legt Hij ter zelfder tijd Zijne gestrenge en onpartijdige rechtvaardigheid aan den dag. Israels geschiedenis levert ons daarvan tal van voorbeelden. Dat volk werd rijkelijk door God gezegend. Treffend wordt die liefde geschilderd in de volgende woorden: “Gelijk een arend zijn nest opwekt, over zijne jongen zweeft, zijne vleugelen uitbreidt, ze neemt en ze draagt op zijne vlerken; zoo leidde hem de Heere alleen.”1Deut. 32:11, 12. Hoe zwaar en haastig waren desniettegenstaande de bezoekingen, waarmede hunne overtredingen bezocht werden!PEP 472.1

    De oneindige liefde Gods is geopenbaard in de gift van Zijnen eeniggeboren Zoon tot redding van het gevallen menschdom. Christus kwam op aarde om Zijns Vaders karakter te openbaren, en Zijn leven was gekenmerkt vanwege Zijne Goddelijke weldadigheid en medelijden. Evenwel verklaart Christus ten stelligste: “Totdat de hemel en de aarde voorbijgaan, zal er niet een jota noch tittel van de wet voorbijgaan.”2Matth. 5:18. Dezelfde stem, die den zondaar noodigt om vergiffenis en vrede te zoeken, zal tot de versmaders der aangebodene genade, in het Oordeel, zeggen: “Gaat weg van Mij, gij vervloekten.”3Matth. 25:41. De gansche Schrift door wordt God niet alleen als een teerhartig Vader maar ook als een rechtvaardig Rechter voorgesteld. Terwijl Hij behagen schept in genade te betoonen, en “de ongerechtigheid, en overtreding en zonde vergeeft,” houdt Hij van den anderen kant “den schuldige geenszins onschuldig.”4Ex. 34:7.PEP 472.2

    De opperste Heerscher over de natiën had gezegd, dat Mozes de vergadering Israels niet in het beloofde land zou brengen, en nu konden de ernstigste smeekgebeden van Gods dienstknecht dat vonnis niet herroepen. Hij wist, dat hij sterven moest. Evenwel was hij geen oogenblik nalatig in het behartigen van Israels belangen. Hij had zijn best gedaan om de vergadering tot hare inbezitneming van de beloofde erfenis voor te bereiden. Op Gods bevel gingen Mozes en Jozua naar den tabernakel, waar de wolkkolom over de deur stond. Hier werd de zorg voor het volk plechtiglijk op Jozua overgedragen. Als leidsman van Israel had Mozes zijn tijd uitgediend. Evenwel bleef hij nog in des volks belangen verdiept. Voor het aangezicht der vergaderde menigte, sprak Mozes zijnen opvolger, in Gods naam, deze moedgevende woorden toe: “Wees sterk en heb goeden moed! want gij zult den kinderen Israels inbrengen in het land, dat Ik hun gezworen heb: en Ik zal met u zijn.”5Deut. 31:23. Daarna wendde hij zich tot de oudsten en de ambtlieden en drong er sterk bij hen op aan, dat zij des Heeren bevelen stiptelijk zouden gehoorzamen.PEP 472.3

    Terwijl aller oog op den bejaarden man, die nu zoo spoedig van hen zou worden wegenomen, was gevestigd, herinnerden zij zich met eene betere waardeering, al de vaderlijke teederheid, de wijze raadgevingen, en de onvermoeide diensten, welke hij hun bewezen had. Hoe menigmaal had zijn gebed, wanneer zij Gods oordeel over zich gehaald hadden, den toorn des Heeren afgewend! Hunne droefenis werd door hun berouw verzwaard. In deze bittere gemoedstemming herinnerden zij zich hoe zij door hunne halsstarrigheid Mozes hadden doen zondigen, en dat hij daarom onder Gods misnoegen was gevallen.PEP 475.1

    De wegneming van Israels beminden leidsman was een gevoeliger bestraffing dan hun door iets anders had kunnen worden toegevoegd, indien zijn leven en diensttijd verlengd ware geworden. God wilde hun te verstaan geven, dat zij het leven van zijn opvolger niet zoo moeilijk moesten maken, als zij het voor Mozes gemaakt hadden. God spreekt tot Zijn volk door middel van de zegeningen, welke Hij verleent; en als men die niet waardeert, dan spreekt Hij door die zegeningen te ontnemen, opdat zij hunne zonden mogen beseffen, en zich weder van ganscher harte tot Hem bekeeren.PEP 475.2

    Op dien eigensten dag werd Mozes gelast: “Klim op den berg Adarim, deze is Nebo, ... en zie het land Kanaän, dat Ik den kinderen Israels tot eene bezitting geven zal; en sterf op dien berg, waarheen gij opklimmen Zult, en wordt vergaderd tot uwe volken.”6Deut. 32:49, 50. Mozes was wel menigmaal alleen uit de vergadering gegaan om God te ontmoeten; doch deze keer was zijne roeping iets geheel buitengewoons. Hij moest uitgaan om zich in de handen van zijnen Schepper over te geven. Mozes wist, dat geene aardsche vrienden hem in de laatste ure ter zijde zouden staan. Zijn hart deinsde terug van de ontzaglijke en geheimzinnige gebeurtenis, welke hij tegemoet ging. Het zwaarst viel hem het scheiden van het volk zijner teederste zorg en liefde, — het volk waarmede zijn leven en zijne belangen zoo lang vereenzelvigd waren geweest. Doch hij had geleerd zijn vertrouwen op God te stellen, en met een onwankelbaar geloof beval hij beide zich zelf en het volk daarom aan Zijne zorg en liefde aan.PEP 475.3

    Voor de laatste keer stond Mozes in de vergadering van zijn volk. Wederom kwam Gods Geest over hem, en in de aangrijpendste en roerendste bewoordingen sprak hij eenen zegen over de stammen uit, welke aldus besloten werd: — PEP 476.1

    “Niemand is er gelijk God, o Jeschurun,
    Die op den hemel vaart tot uwe hulp,
    En met Zijne hoogheid op de bovenste wolken.
    De eeuwige God zij u eene woning,
    En van onder eeuwige armen;
    En Hij verdrijve den vijand voor uw aangezicht.
    En zegge: Verdelg!
    Israel dan zal zeker alleen wonen,
    En Jakobs oog zal zijn op een land van koren en most;
    Ja, zijn hemel zal van dauw druipen.
    Welgelukzalig zijt gij, o Israel,
    Wie is u gelijk? gij zijt een volk, verlost door den Heere,
    Het schild uwer hulp.”7Deut. 33:26-29.
    PEP 476.2

    Mozes scheidde zich van de vergadering af, en beklom den berg alleen. Hij ging “naar den berg Nebo, op de hoogte van Pisga.”8Deut. 34:1. Op die eenzame hoogte stond hij en aanschouwde met onverdonkerd oog het landschap, dat voor hem lag. In het verre westen zag hij de blauwe wateren der Groote Zee; noordwaarts verhief de berg Hermon zich op den achtergrond; ten oosten lag het tafelland van Moab, en daarachter lag Bazan, alwaar Israel eene overwinning behaald had; en ver zuidwaarts strekte de woestijn zich uit, waarin zij zoo lang hadden omgezworven.PEP 476.3

    In de eenzaamheid overdacht Mozes de lotgevallen en wederwaardigheden zijns levens, sedert hij de pracht van het paleis en het vooruitzicht op Egypte’s heerschappij vaarwel gezegd en zijn deel met Gods verkoren volk gekozen had: Hij herinnerde zich de lange jaren, die hij in de woestijn met de kudde van Jethro had doorgebracht, zoomede de verschijning van den Engel in den brandenden braambosch, en zijne roeping om Israel uit te leiden. Hij was getuige geweest van de groote wonderen, welke God ten behoeve van Zijn uitverkoren volk verricht had, en de lankmoedigheid, die Hij gedurende al die jaren van hun omzwerven en rebelleeren aan hen betoond had. Maar trots alles, wat God voor hen gedaan had, ten spijt van al zijne gebeden en diensten waren slechts twee meerderjarigen uit die groote vergadering, die Egypte uitgetogen was, getrouw bevonden, dat zij het beloofde land mochten binnen gaan. Zijn leven scheen hem bijna eene mislukking toe, als Mozes al dien arbeid en die wederwaardigheden in aanmerking nam.PEP 476.4

    Het berouwde hem echter niet die lasten gedragen te hebben. Hij was zich bewust, dat beide zijne roeping en zijn arbeid Hem door God waren opgelegd. Toen hij geroepen werd om Israel uit de dienstbaarheid uit te leiden, deinsde hij voor die verantwoordelijkheid terug; doch nadat hij de taak aanvaard had, had hij zich niet onttrokken. Zelfs toen God het voorstel deed om hem te ontslaan, door Israel te verdelgen, kon Mozes zijne toestemming er niet aan geven. Niettegenstaande zijne beproevingen zwaar waren, zoo had hij ook vele blijken van Gods gunst genoten; gedurende de omzwerving in de woestijn had hij eene rijke ervaring opgedaan, was aanschouwer van Gods kracht en heerlijkheid geweest, en had omgang met Zijne liefde gehad; hij gevoelde dat hij eene wijze keuze gedaan had, toen hij verkoos liever met het volk van God kwalijk gehandeld te worden, dan voor eenen tijd de genieting der zonde te hebben.PEP 477.1

    En nu werd hij verwaardigd het land der belofte in een panoramisch gezicht te aanschouwen. Elk gedeelte des lands werd hem getoond, niet in schaduwachtige en onduidelijke trekken, als in de verte, maar alles stond helder, duidelijk en schoon voor zijn gezicht. Hij zag het land niet zooals het er toen uitzag, maar zooals het later onder Gods zegen was geworden, nadat Israel bezit gekregen had. Hij verbeeldde zich een tweede Eden te aanschouwen. Daar waren de bergen bedekt met de cederen van Libanon; de heuvelen, grijs van olijfboomen en welriekend van den geur der wijnstokken; de uitgestrekte vlakten, die met den dos der bloemen en der vruchtbaarheid stonden te prijken; hier de palmboomen der tropische gewesten; daar de golvende tarween gerstevelden; zonnige valleien, waardoor de kabbelende beekjes liepen, en het zingend vogelenkoor zich verlustigde; schoone steden en prachtige tuinen; meeren, waarin zich de rijkdom der zee bevond; grazende kudden op de hellingen der bergen; en zelfs in de steenrotsen zamelden de wilde bijen hunne schatten bijeen. Het was inderdaad zulk een land als Mozes, door de ingeving van den Heiligen Geest, aldus aan Israel beschreven had: “Gezegend van den Heere, van het uitnemendste des hemels, van de dauw, en van de diepte, die beneden is liggende; en van de uitnemendste uitkomsten der zon, ... en van het uitnemendste der oude bergen, ... en van de uitnemendste der aarde en hare volheid.”9Deut. 33:13-16.PEP 477.2

    Mozes zag ieder der stammen in het bezit zijner erfenis. Hunne geschiedenis werd voor hem ontsluierd: het lange en droevige tooneel van hunnen afval en de bezoekingen dientengevolge werden hem getoond. Hij zag hen, wegens hunne zonden, verstrooid onder de Heidenen, Israels heerlijkheid geweken, de schoone stad verwoest, en haar inwoners als ballingen in den vreemde omzwerven. Hij zag hen in het land hunner vaderen teruggebracht, en eindelijk onder de heerschappij van het Romeinsche rijk gebracht.PEP 478.1

    Hij werd verwaardigd een profetischen blik te werpen op des Zaligmakers verschijning in het vleesch. Hij zag de zuigeling Jezus in Bethlehems kribbe lingen. Hij hoorde de engelenscharen Gode lof en vrede op aarde zingen. Hij zag aan den hemel de ster, die de wijzen van het Oosten voorging op weg naar Jezus, en daarbij ging hem een licht op over de profetische woorden: “Er zal eene ster voortgaan uit Jakob, en er zal een scepter uit Israel opkomen.”10Num. 24:17. Hij aanschouwde Jezus’ nederig leven te Nazareth; hoe Hij uit liefde diende, medelijden had, en genas; ook dat Hij door een trotsch en ongeloovig volk verworpen werd. Met verbazing hoorde hij hen Gods wet roemen en verhoogen, terwijl zij haar Auteur versmaadden en verwierpen. Hij zag Jezus op den Olijfberg tranen over de beminde stad weenen, terwijl Hij haar vaarwel zeide. Zijn hart werd met weemoed vervuld, en hij weende uit bitter medelijden met de smarten van Gods Zoon, toen hij de verwerping van dat zoo zeer door den Hoere gezegende volk aanschouwde, — het volk waarvoor hij gearbeid, gebeden, en alles opgeofferd had, — voor hetwelk hij zijn eigen naam uit het boek des levens had willen laten schrappen, — tot hetwelk later gezegd werd: “Ziet, uw huis wordt u woest gelaten.”11Matth. 23:38.PEP 478.2

    Hij volgde den Zaligmaker naar Gethsémané, aanschouwde de zielefolteringen, welke in dien hof verduurd werden, dat Hij verraden, bespot, gegeeseld, — en gekruisigd werd. Mozes zag, dat, gelij kerwijs hij de slang in de woestijn verhoogd had, alzoo ook de Zoon des menschen moest verhoogd worden, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, “niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe.”12Joh. 3:15. Droefenis, verontwaardiging, en verafschuwing vervulden Mozes’ hart, toen hij, de geveinsdheid en den Satanischen haat zag, waarmede het Joodsche volk zijn Verlosser, den Engel, die hunne vaderen geleid had, bejegenden. Hij hoorde Jezus’ zieltogenden uitroep: “Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?” Hij zag Hem in Jozefs nieuw graf liggen. De wereld scheen in de duisternis der wanhoop gewikkeld. Maar ziet, daar kwam de Zaligmaker als overwinnaar te voorschijn treden, en deed Zijnen hemelvaart, begeleid door eene schaar van aanbiddende engelen en eene menigte van gevangenen, die Hij triumfantelijk medenam. Hij zag de schitterende poorten voor Hem openen, en hoorde des hemels heirscharen hunnen Bevelhebber met zegezangen verwelkomen. Een heilige glans bedekte zijn gelaat, terwijl hij op die gebeurtenissen staarde. Hoe nietig waren de wederwaardigheden en de opofferingen van zijn leven in vergelijking met wat Gods Zoon zich getroost had! Hoe licht waren zij in verhouding tot het “gansch zeer uitnemend gewicht der heerlijkheid.”132 Cor. 4:17. Hij verheugde zich, al was het dan maar in eene geringe mate, verwaardigd te zijn geweest eene proeve van des Zaligmakers lijden te hebben gehad.PEP 481.1

    Mozes zag Jezus’ discipelen in de wereld uitgaan om het evangelie te verkondigen. Hij zag, dat ofschoon Israel naar het vleesch niet aan zijne roeping beantwoord had; ofschoon zij ter oorzaak van hun ongeloof niet het licht der wereld waren geworden; ofschoon zij Gods genade veracht, en de zegeningen, welke hun als Zijn uityerkoren volk waren toegedacht, verbeurd hadden, — dat Hij evenwel het zaad Abrahams niet verworpen had; het groote doelwit, dat Hij door Israel had willen bereiken, zou bereikt worden. Allen, die door Christus kinderen des geloofs werden, zouden voor Abrahams zaad worden gerekend; zij zouden de verbondsbeloften erven; evenals Abraham zouden zij over Gods wet waken en haar nevens het evangelie van Zijnen Zoon der wereld verkondigen. Mozes zag het licht des evangelies, door Jezus’ discipelen, gebracht tot het volk, “dat in duisternis zat,”14Matth. 4:16. en duizenden van Heidenen tot het licht komen. Dit ziende, verblijdde hij zich in Israels welvaart en uitbreiding.PEP 481.2

    En nu werd hem een ander tooneel vertoond. Hij zag der Joden verwerping van Christus, onder de aanvoering van Satan, terwijl zij beleden des Vaders wet te eeren. Vervolgens zag hij de Christenheid door dezelfde misleiding bedrogen dat zij Gods wet verwierpen, terwijl zij voorgaven den Christus aan te nemen. De overpriesters en de ouderlingen des volks hoorde hij roepen: “Weg met Hem!” “Kruisigt Hem, kruisigt Hem!” Hij zag den Sabbat vertreden, terwijl men eene valsche instelling in zijne plaats huldigde. Opnieuw was Mozes verbaasd en met huivering bevangen. Hoe konden zij, die in Christus geloofden, de wet tcch verwerpen, die Hij zelf op den heiligen berg had uitgesproken? Hoe konden zij, die God vreesden, de wet, waarop al de heerschappij in den hemel en op de aarde berust, verwerpen? Het verheugde Mozes echter te zien, dat er nog enkele getrouwen waren, die Gods wet in eer hielden, en haar groot maakten. Hij zag tevens, dat de laatste poging der wereldlijke macht werd aangewend om de betrachters van ‘s Heeren wet te verdelgen. Hij zag den tijd komen, wanneer God opstaan zal om de wereldbewoners wegens hunne overtredingen te straffen, en dat degenen, die Zijnen naam vreezen, ten dage Zijner verbolgenheid beveiligd zullen worden. Hij hoorde het verbond des vredes met degenen, die Zijne wet betrachtten, ten tijde God Zijne stem uit Zijne woonplaats zal laten hooren, en hemel en aarde bewogen worden. Hij zag Christus voor de tweede keer in heerlijkheid verschijnen, de rechtvaardigen ten eeuwigen leven opgewekt, de dan nog levende geloovigen veranderd worden, en allen te zamen, met vreugdezangen, de stad Gods binnen geleid.PEP 482.1

    Nog een ander tafereel werd voor zijne oogen ontrold: hij zag de aarde van haren vloek gereinigd, en nog prachtiger dan het beloofde land voor hem ten toon gespreid. Geene zonde noch dood kunnen daar binnen komen. Daar zullen de verloste natiën voor eeuwig wonen. Met onbeschrijfelijke vreugde sloeg Mozes deze voorstelling gade: het was de vervulling eener meer glorierijke verlossing dan zijne stoutste verwachting ooit geschilderd had. Hunne omzwerving op aarde was nu achter den rug, het Israel Gods had van het goede land bezit genomen.PEP 482.2

    Het gezicht verdween, en nu zag hij het land Kanaän weder in al zijne uitgestrektheid voor hem liggen. Daarna vleide hij zich, gelijk een vermoeid krijgsman, neder om te gaan rusten. “Alzoo stierf Mozes de knecht des Heeren, aldaar, in het land van Moab, naar des Heeren mond, en Hij begroef hem in een dal, in het land van Moab, tegenover Beth-Peor; en niemand heeft zijn graf geweten, tot op dezen dag.”15Deut. 34:5, 6. Velen, die zich niet door Mozes hadden willen laten gezeggen, zouden afgoderij met zijn dood lichaam bedreven hebben, indien zij zijne begraafplaats te weten waren gekomen. Daarom werd zijn graf voor de menschen geheim gehouden. Doch Gods engelen begroeven het lichaam van Zijn getrouwen dienstknecht, en bewaakten de eenzame rustplaats.PEP 482.3

    “En er stond geen profeet meer op in Israel, gelijk Mozes, dien de Heere gekend had, van aangezicht tot aangezicht: in al de teekenen en de wonderen, waartoe hem de Heere gezonden heeft, om die in Egypteland te doen, ... en in al die sterke hand, en in al die groote verschrikking, die Mozes gedaan heeft voor de oogen van gansch Israel.”16Deut. 34:10-12.PEP 483.1

    Hadde Mozes zich niet met die eene zonde bevlekt, toen hij God niet voor gansch Israel heiligde, toen hij water uit de rotssteen te Kades hervoorbracht, hij zou het beloofde land hebben mogen binnen trekken, en zeer waarschijnlijk levend in den hemel zijn opgenomen. Hij behoefde echter niet lang in het graf te liggen. Jezus zelf, vergezeld door de engelen, die Mozes begraven hadden, kwam uit den hemel om den ontslapen heilige op te wekken.17Judas 6. Satan verblijdde zich, dat het hem gelukt was om Mozes tegen God te doen zondigen, en dat hij daarom onder de heerschappij des doods was gekomen. De groote vijand beweerde, dat Gods vonnis, — “Stof zijt gij, en tot stof zult gij wederkeeren,”18Gen. 3:19. hem met macht over de dooden bekleedde. De poorten van het graf waren nog nooit te voren ontsloten, derhalve beschouwde hij al de overledenen als zijne gevangenen, die nooit weder uit hunnen kerker zouden worden verlostPEP 483.2

    Voor de eerste keer zou Christus eenen doode opwekken. Toen de Vorst des levens met Zijne schitterende dienaars het graf genaakte, was Satan voor zijn eigen heerschappij beducht. Met zijne booze medeengelen betwistte hij den inval in zijn aangema-tigd gebied. Hij beweerde, dat Gods dienstknecht zijn gevangene was geworden. Hij verklaarde, dat zelfs Mozes Gods wet niet houden kon; dat hij zich de eer, welke Jehova toekwam, had toegeëigend, — de zelfde zonde, waarvoor Satan uit den hemel werd gebannen, — en dat hij dientengevolge onder Satans heerschappij gekomen was. De aartsverrader herhaalde de beschuldiging, die hij tegen Gods heerschappij had ingediend, en beschuldigde God opnieuw van onrechtvaardigheid jegens hem.PEP 483.3

    Christus verlaagde zich niet door een twistgesprek met Satan aan te knoopen. Hij had hem kunnen wijzen op de treurige gevolgen zijner misleiding in den hemel, waardoor een groot aantal in het verderf gestort waren. Hij had hem kunnen wijzen op de leugens, die hij in Eden verteld had, en waardoor Eva tot zonde verleid en de dood over het menschdöm gekomen was. Hij had Satan kunnen herinneren, dat het aan zijn eigene verleiding om Israel te doen murmureeren en opstaan te danken was, dat de lankmoedigheid van hunnen leidsman ten einde was, en deze onbedachtelijk in de zonde gevallen was, waarvoor hij onder de heerschappij des doods was gekomen. Christus liet hem dat alles met den Vader uitmaken, en zeide alleenlijk: “De Heere bestraffe u!”19Judas 9. De Zaligmaker mengde zich in geen geschil met Zijnen tegenstander, doch begon toen en daar de macht van den gevallen vijand af te breken, en de dooden op te wekken. Hier was een tastbaar bewijs, dat Satan de heerschappij van Gods Zoon niet betwisten kon. Nu was de zekerheid der opstanding voor altoos uitgemaakt. De prooi was Satan ontnomen; de rechtvaardige dooden zouden zekerlijk weder leven.PEP 484.1

    Ten gevolge zijner zonde, was Mozes onder Satans heerschappij gekomen. Wat zijn eigen verdienstelijkheid betrof, was hij van rechtswege een doodsgevangene; maar hij werd, in den naam van zijnen Verlosser, ten eeuwigen leven opgewekt. Mozes kwam met een verheerlijkt lichaam uit het graf te voorschijn, en werd door zijnen Verlosser de Godsstad binnen geleid.PEP 484.2

    Behoudens de offerande van Christus, blinkt Gods rechtvaardigheid en liefde in geen ander voorbeeld zoo duidelijk uit als in Zijne handeling met Mozes. God liet Mozes niet toe Kanaan binnen te trekken, om ons eene onvergetelijke les te leeren: Hij eischt namelijk de stipste gehoorzaamheid, en gedoogt niet, dat menschen zich Zijne eer toeëigenen. Mozes’ bede om met Israel in ‘t bezit te worden gesteld, kon niet verhoord worden; evenwel vergat of verliet God Zijnen dienstknecht niet. De Heere des hemels wist hoeveel Mozes geleden had; van elke getrouwe daad, gedurende al die jaren van moeite en beproeving, was nauwkeurig notitie genomen. Van Pisga’s hoogte riep God Mozes om eene erfenis te aanvaarden, die het aardsche Kanaan oneindig ver overtreft.PEP 484.3

    Op den berg der verheerlijking verschenen Mozes en Elias, die ook in den hemel is opgenomen. De Vader zond hen als gezanten tot Zijnen Zoon om Hem moed en vertroosting in te spreken. Aldus werd Mozes’ bede, zoo vele eeuwen te voren uitgesproken, dan eindelijk verhoord. Zijne voeten werden verwaardigd dat “goede gebergte” te betreden, in het land hunner erfenis, om Hem daar kondschap te doen, in wien al de beloften Israels hun middenpunt vinden. Dit is de laatste vermelding, welke het gewijde Blad maakt van hem, die zoo hoog door God vereerd werd.PEP 485.1

    Mozes was een type van Christus. De Heere had tot den eerstgenoemden gezegd: “Eenen profeet zal Ik hun verwekken uit het midden hunner broederen, als u; en Ik zal mijne woorden in zijnen mond geven, en hij zal tot hen spreken alles, wat Ik hem gebieden zal.”20Deut. 18:15. Het behaagde God om Mozes met wederwaardigheden en armoede te laten worstelen, ten einde hem te bekwamen om Israel naar Kanaan te leiden. Het Israel Gods, dat naar het hemelsche Kanaan op weg is, heeft eenen Leidsman, die niet op eene menschelijke leerschool behoefde te gaan ten einde voor Zijne roeping gekweekt te worden; desniettemin werd Hij door lijden geheiligd; en “in hetgeen Hij zelf, verzocht zijnde, geleden heeft, kan Hij degenen, die verzocht worden, te hulpe komen.”21Hebr. 2:10, 18. Onze Verlosser betoonde geene zwakheden of gebreken te bezitten; Hij moest slechts sterven, opdat wij door Zijnen dood eenen ingang in het beloofde land mochten verkrijgen.PEP 485.2

    “En Mozes is wel getrouw geweest in geheel zijn huis, als een dienaar, tot getuigenis der dingen, die daarna gesproken zouden worden. Maar Christus, als de Zoon over Zijn eigen huis, wiens huis wij zijn, indien wij maar de vrijmoedigheid en den roem der hoop tot het einde toe vast behouden.”22Hebr. 3:5, 6.PEP 485.3

    * * * * *

    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents