Loading...
Larger font
Smaller font
Copy
Print
Contents
Gedachten van de Berg der Zaligsprekigin - Contents
  • Results
  • Related
  • Featured
No results found for: "".
  • Weighted Relevancy
  • Content Sequence
  • Relevancy
  • Earliest First
  • Latest First

    “Zweer in het geheel niet.”

    Als reden voor dit gebod wordt gegeven: Wij mogen niet zweren; „bij de hemel niet, omdat hij de troon van God is; bij de aarde niet omdat zij de voetbank Zijner voeten is; bij Jeruzalem niet, omdat het de stad van de grote koning is; ook bij uw hoofd zult gij niet zweren, omdat gij niet één haar wit kunt maken of zwart.”GZ 61.3

    Alle dingen komen van God. Wij bezitten niets wat we niet ontvangen hebben; en wat meer is, we hebben niets dat niet voor ons gekocht is door het bloed van Christus. Alles wat wij bezitten draagt het stempel van het kruis, het is gekocht met het bloed dat kostbaarder is dan wij kunnen schatten, omdat het het leven Gods is. Daarom is er niets waarop wij kunnen pleiten, alsof het ons toebehoorde, voor de bekrachtiging van ons woord.GZ 61.4

    De Joden begrepen dat het derde gebod verbood, de naam Gods op profane wijze te gebruiken; maar zij meenden, dat zij de vrijheid hadden om andere eden te gebruiken. Het zweren van eden was algemeen onder hen. Door Mozes was hun verboden vals te zweren; zij hadden echter vele vonden om zich te ontdoen van een verplichting die door een eed op hen rustte. Zij vreesden niet zich over te geven aan wat werkelijk profaan was, en zij schrokken ook niet terug voor meineed, zolang die maar bedekt was door een technisch ontwijken van de wet.GZ 62.1

    Jezus veroordeelde hun gebruiken, en verklaarde dat hun gewoonte van zweren een overtreding was van het gebod Gods. Onze Heiland verbood echter niet het gebruik van de rechterlijke eed, waarbij God plechtig tot getuige wordt aangeroepen dat datgene wat de getuige gezegd heeft, de waarheid en niets dan de waarheid is. Jezus zelf bij Zijn verhoor voor het Sanhedrin, weigerde niet onder ede te getuigen. De hogepriester zeide tot Hem: „Ik bezweer U bij de levende God, dat Gij ons zegt, of Gij zijt de Christus, de Zoon van God.” Jezus antwoordde: „Gij hebt het gezegd.” Matth. 26 : 63, 64. Indien Christus in de bergrede de gerechterlijke eed veroordeeld had, dan zou Hij bij Zijn verhoor de hogepriester berispt hebben, en zo, terwille van Zijn toehoorders, Zijn leer hebben bekrachtigd.GZ 62.2

    Er zijn zeer veel mensen die er niet bang voor zijn hun medemensen te bedriegen, maar er is hun geleerd en de Geest van God heeft hun nadrukkelijk verklaard, dat het een verschrikkelijke zaak is, om onwaarheid te spreken tegen hun Maker. Wanneer zij onder ede gesteld worden, gevoelen zij daardoor, dat zij niet slechts getuigen voor de mensen, maar ook voor God; indien zij een vals getuigenis geven, doen zij dat tegenover Hem, die het hart leest, en die de waarheid precies kent. Het weten van de verschrikkelijke oordelen die op deze zonde gevolgd zijn heeft een remmende invloed op hen.GZ 62.3

    Maar indien er iemand is, die voortdurend onder ede kan getuigen, dan is het de Christen. Hij leeft voortdurend als in de tegenwoordigheid Gods, wetende dat iedere gedachte open staat voor de ogen van Hem met wie wij te doen hebben; en wanneer het van hem verlangd wordt dit te doen op een wettige wijze, is het goed wanneer hij God tot getuige aanroept, dat wat hij zegt de waarheid en niets dan de waarheid is.GZ 62.4

    Jezus ging verder door een beginsel te geven, dat het zweren onnodig maken zou. Hij leert dat nauwkeurige waarheid de wet van ons spreken moet zijn. „Laat het ja, dat gij zegt, ja zijn, en het neen, neen; wat daar. bovenuit gaat, is uit de boze.”GZ 63.1

    Deze woorden veroordelen al die zinsneden en stopwoorden die geen betekenis hebben en grenzen aan het profane. Zij veroordelen bedrieglijke complimenten, het ontwijken van de waarheid, vleiende zinnetjes, de overdrijvingen en de verkeerde voorstellingen die in de handel gegeven worden, en die gebruikelijk zijn in de maatschappij en in de zakenwereld. Zij leren dat iemand, die tracht te zijn wat hij niet is, of wiens woorden niet het ware gevoelen van het hart tot uitdrukking brengen, niet eerlijk genoemd kan worden.GZ 63.2

    Indien men acht zou slaan op deze woorden van Christus, zou daardoor het uitspreken van boze vermoedens en van onvriendelijke critiek beëindigd worden; immers, wie kan, wanneer hij commentaar levert op de daden en motieven van anderen, zeker zijn dat hij de absolute waarheid spreekt? Hoe dikwijls kleuren trots, hartstocht of persoonlijke wrok de indruk die gegeven wordt. Een blik, een woord, zelfs een stembuiging kan een leugen inhouden. Zelfs feiten kunnen zodanig worden weergegeven, dat ze een verkeerde indruk geven. En „wat” boven de waarheid „uitgaat, is uit de boze.”GZ 63.3

    Alles wat Christenen doen moet zo doorzichtig zijn als zonlicht. De waarheid is uit God; bedrog, in elk van zijn tienduizend vormen, is uit Satan; en een ieder, die op enigerlei wijze afwijkt van de rechte lijn der waarheid, verraadt zichzelf en levert zich over aan de macht van de boze. Toch is het geen lichte of gemakkelijke taak om de nauwkeurige waarheid te spreken. We kunnen de waarheid niet spreken indien wij niet de waarheid kennen; en hoe dikwijls verhinderen vooropgezette meningen, vooroordelen, een onvolledige kennis of een verkeerd oordeel een juist begrip van zaken waarmede wij te maken krijgen! We kunnen niet de waarheid spreken, indien niet onze geest voortdurend wordt geleid door Hem die de waarheid is.GZ 63.4

    Door de apostel Paulus vraagt Christus van ons: „Uw spreken zij ten allen tijde aangenaam.” „Geen liederlijk woord kome uit uw mond, maar als gij een goed woord hebt, tot opbouw, waar dit nuttig is, opdat zij, die het horen, genade ontvangen.” Col. 4 : 6; Eph. 4 : 29. In het licht van deze teksten zien we, dat de woorden van Christus op de berg schertsende, spottende en onkuise gesprekken veroordelen. Zij eisen dat onze woorden niet alleen waar, maar ook rein zijn.GZ 64.1

    Zij die geleerd hebben van de wil van Christus zullen „geen deel” hebben „aan de onvruchtbare werken der duisternis.” Eph. 5:11. In hun woorden zowel als in hun leven zullen zij eenvoudig, rechtuit en waar zijn; want zij bereiden zich voor op de gemeenschap met de heiligen in wier mond „geen leugen gevonden” is. Openb. 14 : 5.GZ 64.2