Loading...
Larger font
Smaller font
Copy
Print
Contents
Gedachten van de Berg der Zaligsprekigin - Contents
  • Results
  • Related
  • Featured
No results found for: "".
  • Weighted Relevancy
  • Content Sequence
  • Relevancy
  • Earliest First
  • Latest First
    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents

    “Bidt en u zal gegeven worden; zoekt en gij zult vinden; klopt en u zal opengedaan worden.

    Om geen gelegenheid te geven aan ongeloof, verkeerd begrip, of een verkeerde verklaring van Zijn woorden, herhaalt de Here de belofte tot drie maal toe. Hij verlangt, dat zij die God zoeken, geloven zullen in Hem, Die in staat is tot alle dingen. Daarom voegt Hij eraan toe: „Want een ieder die bidt, die ontvangt, en wie zoekt, vindt, en wie klopt, die zal opengedaan worden.” De Here geeft geen bepaalde voorwaarden, behalve dat u moet hongeren naar Zijn barmhartigheid, Zijn raad moet verlangen en naar Zijn liefde moet dorsten. „Bidt.” Het vragen maakt duidelijk, dat u uw behoefte gevoelt; en wanneer u in het geloof vraagt, zult u ontvangen. De Here heeft dit plechtig beloofd in Zijn woord, en dat kan niet falen. Indien u met waar berouw komt, behoeft u niet het gevoel te hebben, dat u aanmatigend bent, wanneer u vraagt om datgene, wat de Here beloofd heeft. Wanneer u vraagt om de zegeningen die u nodig hebt, opdat u uw karakter kunt vervolmaken naar het beeld van Christus, verzekert de Here u, dat uw bede naar de belofte verhoord zal worden. Het feit, dat u voelt en weet, dat u een zondaar bent, is een voldoende reden te vragen om Zijn genade en ontferming. De voorwaarde, waarop u tot God moogt komen is niet dat u heilig moet zijn, maar dat u gaarne door Hem gereinigd wordt van alle zonde en gezuiverd van alle ongerechtigheid. De grond waarop wij nu en altijd mogen pleiten is onze grote nood, onze volkomen hulpeloze toestand, die Hem en Zijn verlossende kracht tot een behoefte maken.GZ 113.2

    „Zoekt.” Verlang niet alleen Zijn zegen, maar Hemzelf. „Gewen u toch aan Hem, opdat gij vrede hebt.” Job 22 : 21. Zoekt en gij zult vinden. God zoekt u, en het verlangen dat u gevoelt om tot Hem te komen, is slechts het trekken van Zijn Geest. Geef u over aan dat trekken. Christus pleit voor de zaak van de verzochten, de dwalenden, en de ongelovigen. Hij zoekt hen op te heffen tot gemeenschap met Hem zelf. „Indien gij Hem zoekt, zal Hij Zich door u laten vinden.” 1 Kron. 28 : 9.GZ 114.1

    „Klopt.” Wij komen tot God op een bijzondere uitnodiging, en Hij wacht om ons welkom te heten in de zaal waar Hij ons ontvangt. De eerste discipelen die Jezus volgden waren niet tevreden met een haastig gesprek met Hem langs de weg; zij zeiden: „Rabbi — ... waar houdt Gij verblijf? ... Zij kwamen dan en zagen waar Hij verblijf hield en bleven die dag bij Hem.” Joh. 1 : 39, 40. Zo kunnen ook wij worden binnengelaten in de innigste vertrouwelijkheid en gemeenschap met God. „Wie in de schuilplaats des Aller- hoogsten gezeten is, vernacht in de schaduw des Almachtigen.” Ps. 91 : 1. Laten zij, die de zegen Gods begeren, kloppen en wachten voor de deur der genade, met vaste zekerheid, zeggende: Want Gij, Here, hebt gezegd: Een ieder die bidt, ontvangt, en die zoekt, vindt en wie klopt, die zal worden opengedaan.GZ 114.2

    Jezus keek naar de mensen die bijeengekomen waren om Zijn woorden te horen en verlangde ernstig, dat de grote schare de genade en liefdevolle zachtmoedigheid van God op hun juiste waarde zou schatten. Als een illustratie van hun behoefte en van Gods gewilligheid om te vergeven, schildert Hij voor hun ogen het beeld van een hongerig kind, dat zijn aardse ouders om brood vraagt. „Of welk mens onder u,” zeide Hij, „zal, als zijn zoon hem om brood vraagt, hem een steen geven?” Hij doet een beroep op de tedere, natuurlijke genegenheid van een ouder voor zijn kind, en zegt dan: „Indien dan gij, hoewel gij slecht zijt, goede gaven weet te geven aan uw kinderen, hoeveel te meer zal uw vader in de hemelen het goede geven aan hen, die Hem daarom bidden.” Geen mens met een vaderhart zou zich afwenden van zijn zoon wanneer die hongerig is en om brood vraagt. Zouden zij denken dat hij in staat zou zijn zijn kind te bespotten, hem te kwellen door zijn verwachtingen op te wekken om hem slechts teleur te stellen? Zou hij hem beloven, dat hij goed voedzaam brood zou geven, en hem dan een steen geven? En zou iemand God onteren door te menen, dat Hij geen gehoor zou geven aan de smeekbeden van Zijn kinderen?GZ 115.1

    Indien dan gij, die menselijk en slecht zijt „goede gaven weet te geven aan uw kinderen, hoeveel te meer zal uw Vader uit de hemel de Heilige Geest geven aan hen, die Hem daarom bidden?” Luc. 11 : 13. De Heilige Geest, Zijn Vertegenwoordiger, is de grootste van alle gaven. Alle „goede dingen” zijn hierin vervat. De Schepper Zelf kan ons niets groters, niets beters geven. Wanneer wij de Here smeken om medelijden te hebben met ons in onze nood, en ons te leiden door Zijn Heilige Geest, zal Hij Zich nooit van ons gebed afkeren. Het is zelfs mogelijk, dat een ouder zich afwendt van zijn hongerig kind, maar God kan nooit de kreet van het noodlijdende, verlangende hart onbeantwoord laten. Met welk een heerlijke tederheid heeft Hij Zijn liefde beschreven! Voor hen die in donkere dagen het gevoel hebben dat God geen acht op hen slaat, luidt de boodschap van het Vaderhart aldus: „Sion zegt: De Here heeft mij verlaten en de Here heeft mij vergeten. Kan ook een vrouw haar zuigeling vergeten, dat zij zich niet ontfermen zou over het kind van haar schoot? Al zouden zij die vergeten, toch vergeet Ik u niet. Zie, Ik heb u in Mijn handpalmen gegrift.” Jes. 49 : 14-16.GZ 115.2

    Iedere belofte in het Woord van God geeft ons het onderwerp, waarvoor wij moeten bidden, en stelt ons het plechtige woord van Jehova voor ogen als onze zekerheid. Welke geestelijke zegening wij ook van node hebben, het is ons voorrecht daarop aanspraak te maken door Jezus. Wij kunnen, met de eenvoud van een kind, aan de Here vertellen wat wij nodig hebben. Wij kunnen Hem onze tijdelijke noden vertellen, en Hem vragen om brood en kleding evenzeer als om het brood des levens en het kleed van de gerechtigheid van Christus. Uw hemelse Vader weet, dat gij al deze dingen be-hoeft, en u wordt uitgenodigd om Hem daarom te vragen. Door de naam van Jezus wordt iedere gunst ontvangen. God zal die naam eren, en zal voorzien in uw behoeften uit de rijkdom van Zijn mildheid.GZ 116.1

    Maar vergeet niet, dat u door tot God te gaan als tot uw Vader, u uw positie ten opzichte van Hem als kind erkent. U vertrouwt niet alleen op Zijn goedheid, maar geeft u in alle dingen over aan Zijn wil, wetende dat Zijn liefde onveranderlijk is. U geeft uzelf om Zijn werk te doen. Aan de mensen, die Hij geboden had, eerst het koninkrijk Gods en Zijn gerechtigheid te zoeken, gaf Jezus de belofte: „Bidt, en gij zult ontvangen.”GZ 116.2

    De gaven van Hem, Die alle macht bezit in hemel en op aarde, zijn weggelegd voor de kinderen van God. Gaven, zo kostbaar, dat ze tot ons komen door het kostbare offer van het bloed van de Verlosser; gaven die het diepste verlangen van het hart zullen bevredigen; gaven die eeuwig blijven bestaan, zullen ontvangen en genoten worden door allen die tot God komen als kinderkens. Maak Gods beloften u eigen, pleit daar op voor Zijn aangezicht als op Zijn eigen woorden, en gij zult de volheid der vreugde ontvangen.GZ 116.3

    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents