Loading...
Larger font
Smaller font
Copy
Print
Contents
Gedachten van de Berg der Zaligsprekigin - Contents
  • Results
  • Related
  • Featured
No results found for: "".
  • Weighted Relevancy
  • Content Sequence
  • Relevancy
  • Earliest First
  • Latest First
    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents

    DE ZALIGAPREKINGEN

    “En Hij opende Zijn mond en leerde hen, zeggende: Zalig de armen van geest, want hunner is het koninkrijk der hemelen.”

    Als iets vreemds en nieuws klonken deze woorden in de oren van de verbaasde menigte. Een dergelijke leer is tegenstrijdig met alles wat zij geleerd hebben van priester of rabbi. Zij zien daarin niets om hun trots te vleien of hun eerzuchtige verwachtingen te voeden. Maar er is een kracht in deze nieuwe Leraar die hen als in een betovering houdt. De zoetheid van goddelijke liefde vloeit van Zijn tegenwoordigheid tot hen, als de geur van een bloem. Zijn woorden vallen „als de regen die nederdaalt op het grasland, als regenbuien die de aarde besproeien.” Ps. 72 : 6. Allen voelen instinctief dat hier Iemand is die de geheimen van de ziel leest, doch ze benadert met teder mededogen. Hun harten openen zich voor Hem, en terwijl zij luisteren openbaart de Heilige Geest hun iets van de betekenis van die les die het mensdom van alle eeuwen zo nodig moet leren. In de dagen van Christus hadden de godsdienstige leiders van het volk de idee, dat zij rijk waren aan geestelijke schatten. Het gebed van de Farizeeër: „O God, ik dank U, dat ik niet zó ben als de andere mensen,” bracht het gevoel van zijn klasse tot uitdrukking, en, in hoge mate, ook het gevoel van het gehele volk. Maar in de schare die Jezus omringde bevonden zich enkele mensen die hun geestelijke armoede beseften. Toen bij de wonderbare visvangst de goddelijke kracht van Christus werd geopenbaard, viel Petrus aan de voeten van de Heiland, terwijl hij uitriep: „Ga uit van mij, want ik ben een zondig mens, Here,” Luc. 5 : 8; zo bevonden zich onder de menigte die op de berg bijeen was gekomen, zielen die in de tegen- woordigheid van Zijn reinheid gevoelden, dat zij waren „ellendig en jammerlijk en arm en blind en naakt,” Openb. 3 : 17; en zij verlangden naar de „zaligmakende genade God.” Titus 2:11. In deze zielen deden de woorden waarmee Christus Zijn toespraak begon, hoop ontstaan; zij zagen dat hun leven onder de zegen van God stond.GZ 11.1

    Jezus had de beker des zegens aangeboden aan hen die zeiden: „Ik ben rijk en heb mij verrijkt en heb aan niets gebrek”, Openb. 3 : 17, en zij hadden zich honend afgewend van de heerlijke gave. Hij, die gevoelt dat hij gezond is, die denkt dat hij redelijk goed is, en die tevreden is over zijn toestand, wil geen deel hebben aan de genade en gerechtigheid van Christus. Trots gevoelt geen behoefte, en sluit zo het hart voor Christus en voor de oneindige zegeningen die Hij door Zijn komst bracht. Er is geen ruimte voor Jezus in het hart van zulk een mens. Zij, die rijk en eerzaam zijn in hun eigen ogen, vragen en ontvangen de zegen Gods niet in het geloof. Zij gevoelen zich voldaan, daarom gaan zij ledig heen. Zij die weten dat zij zich onmogelijk zelf kunnen redden, of uit zichzelf een rechtvaardige daad kunnen doen, zijn degenen die de hulp waarderen die Christus kan schenken. Het zijn de armen van geest, die Hij zalig spreekt.GZ 12.1

    Hij die door Christus vergeven wordt, wordt door Hem eerst tot berouw gebracht, en het is de taak van de Heilige Geest om te overtuigen van zonden. Zij wier harten zijn bewogen door de Geest van God, zien dat er niets goeds in hen zelf is. Zij zien dat alles wat zij gedaan hebben is verbonden met henzelf en met de zonde. Evenals de arme tollenaar staan zij van verre, en durven zelfs hun ogen niet op te heffen naar de hemel, terwijl ze uitroepen: „O God, wees mij, zondaar, genadig.” Luc. 18:13. En zij worden gezegend. Er is vergiffenis voor de berouwvolle zondaar; want Christus is „het Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt.” Gods belofte luidt: „Al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw; als waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol.” „Een nieuw hart zal Ik u geven . . . Mijn Geest zal Ik in uw binnenste geven.” Jes. 1 : 18; Ez. 36 : 26, 27. Van de armen van geest zegt Jezus: „Hunner is het Koninkrijk der hemelen.” Dit koninkrijk is niet, zoals de toehoorders van Jezus hoopten, een tijdelijk en aards koninkrijk. Christus stelde voor de mens het geestelijk koninkrijk van Zijn liefde, Zijn genade en Zijn rechtvaardigheid open. Het teken van het rijk van de Messias is aangeduid door het beeld van de Zoon des mensen. Zijn onderdanen zijn arm van geest, de zachtmoedigen, zij die vervolgd worden om der gerechtigheid wil. Het koninkrijk der hemelen komt hun toe. Hoewel het nog niet volledig tot stand is gebracht, is in hen het werk begonnen, dat hen zal maken tot deelgenoten van „het erfdeel der heiligen in het licht.” Col. 1:12.GZ 12.2

    Allen die de diepe armoede van hun ziel beseffen, die gevoelen dat zij in zichzelf niets goeds hebben, kunnen gerechtigheid en kracht vinden door op Jezus te zien. Hij zegt: „Komt tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt.” Matth. 11 : 28. Hij zegt ons, dat wij onze armoede kunnen verwisselen voor de rijkdommen van Zijn genade. Wij zijn Gods liefde niet waardig, maar Christus, onze borg, is deze waardig, en Hij is overvloediglijk bij machte om allen te redden die tot Hem komen.GZ 13.1

    Wat ook uw ervaring in het verleden geweest mag zijn, hoe ontmoedigend uw omstandigheden op het ogenblik ook mogen zijn, indien ge tot Jezus wilt komen zoals ge zijt, zwak, hulpeloos en wanhopig, zal onze barmhartige Heiland u van verre tegemoet komen, en Hij zal Zijn liefdevolle armen om u heen slaan en Zijn kleed der gerechtigheid. Hij stelt ons voor aan de Vader, gekleed in het witte kleed van Zijn eigen karakter. Hij pleit bij God om onzentwille, zeggende: Ik heb de plaats van de zondaar ingenomen. Zie niet op dit afgedwaalde kind, maar zie op Mij. Al pleit Satan op luide toon tegen ons, al beschuldigt hij ons van zonde en maakt hij aanspraak op ons als zijn prooi, het bloed van Christus pleit met grotere kracht.GZ 13.2

    „Alleen bij de Here, zal men van Mij zeggen, is gerechtigheid en sterkte... In de Here wordt het gehele nakroost van Israël gerechtvaardigd en zal zich beroemen.” Jes. 45 : 24, 25.GZ 13.3

    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents