Loading...
Larger font
Smaller font
Copy
Print
Contents
Uit De Schatkamer Der Getuigenissen, vol. 2 - Contents
  • Results
  • Related
  • Featured
No results found for: "".
  • Weighted Relevancy
  • Content Sequence
  • Relevancy
  • Earliest First
  • Latest First
    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents

    HOOFDSTUK 47—GODS ZORG VOOR ZIJN WERK

    Het was onder moeilijke en ontmoedigende omstandigheden dat Jesaja, nog een jonge man zijnde, geroepen werd tot zijn profetische taak. Onheil bedreigde zijn land. Door overtreding van Gods wet had het volk van Juda Zijn bescherming verbeurd, en het Assyrische leger stond op het punt om tegen het koninkrijk van Juda op te trekken. Maar het gevaar van de kant van de vijand was niet de grootste zorg. Het was de verdorvenheid van het volk die de dienstknecht des Heren het meest neerslachtig maakte. Door hun afval en rebellie haalden zij zich de oordelen Gods op de hals. De jeugdige profeet was geroepen om tot hen een waarschuwingsboodschap te richten en hij wist dat dit op hardnekkige tegenstand zou stuiten. Hij sidderde als hij dacht aan zichzelf en aan de halsstarrigheid van de mensen voor wie hij moest arbeiden. Zijn taak scheen hem bijna hopeloos toe. Zou hij in zijn wanhoop zijn taak maar opgeven en Israël ongestoord aan zijn afgodendienst overlaten? Zouden de goden van Ninevé de aarde beheersen, en spotten met de God des hemels?USG2 367.1

    Zulke gedachten hielden zijn geest bezig toen hij stond in de zuilengang van de heilige tempel. Plotseling scheen het alsof de ingang en het binnenste voorhangsel werden geopend, en kon hij naar binnen zien, in het heilige der heiligen, dat zelfs de voeten van de profeet niet mochten betreden. Daar rees voor hem op een visioen van Jehova, zittende op een troon, hoog en verheven, terwijl Zijn zomen de tempel vulden. Aan elke kant van de troon stonden de serafs met twee vleugelen om te vliegen, twee om hun aangezicht te bedekken en twee om hun voeten te bedekken. Deze dienende enge-len verhieven hun stemmen in een plechtige aanroeping: “Heilig, heilig, heilig is de Here der heirscharen; de 1889, Vol. 5, blz. 749—754 ganse aarde is van Zijn heerlijkheid vol”, zodat de posten en zuilen en cederen poort schenen te bewegen op het geluid, en het ganse huis was vol van hun lofzang.USG2 367.2

    Nooit eerder was Jesaja zich zó ten volle bewust geworden van de grootheid van Jehova en Zijn volmaakte heiligheid; en hij voelde, dat in zijn menselijke zwakheid en onwaardigheid hij in die Goddelijke tegenwoordigheid moest vergaan. “Wee mij!” riep hij uit; “want ik verga, omdat ik een man van onreine lippen ben en woon in het midden van een volk dat onrein van lippen is; want mijn ogen hebben de Koning, de Here der. heirscharen, gezien.” Jesaja 6 : 3, 5. Maar een seraf kwam tot hem om hem bekwaam te maken voor zijn grote taak. Een gloeiende kool van het altaar werd op zijn lippen gelegd met de woorden: “Zie, deze heeft uw lippen aangeraakt; alzo is uw misdaad van u geweken en uw zonde is verzoend.” En toen de stem van God werd gehoord, zeggende: “Wie zal Ik zenden, en wie zal voor Ons henengaan?” antwoordde Jesaja met een heilig vertrouwen: “Hier ben ik, zend mij henen”. Verzen 7 en 8.USG2 368.1

    Wat nu nog, wanneer aardse krachten zich tegen Juda zouden verheffen? Wat nu nog, wanneer Jesaja in zijn taak met heftige tegenstand zou te kampen hebben? Hij had de Koning, de Here der heirscharen aanschouwd; hij had gehoord het gezang van de serafs: “De ganse aarde is van Zijn heerlijkheid vol”; en de profeet was gestaald voor het werk dat hem wachtte. De herinnering aan dit visioen bleef hem bij gedurende zijn lange en moeilijke zending.USG2 368.2

    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents