Loading...
Larger font
Smaller font
Copy
Print
Contents
Uit De Schatkamer Der Getuigenissen, vol. 2 - Contents
  • Results
  • Related
  • Featured
No results found for: "".
  • Weighted Relevancy
  • Content Sequence
  • Relevancy
  • Earliest First
  • Latest First
    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents

    SATAN DE BESCHULDIGER

    Zoals Satan Jozua en zijn volk beschuldigde, zo heeft hij door alle eeuwen heen diegenen beschuldigd die de genade en de gunst Gods zoeken. In de Openbaring wordt van hem gezegd, dat hij de “verklager onzer broederen” is, “die hen verklaagde voor onze God dag en nacht.” Openbaring 12:10. De strijd herhaalt zich over elke ziel die verlost is uit de macht van de boze en wiens naam geschreven staat in het boek des levens des Lams. Nooit is iemand opgenomen vanuit het gezin van Satan in het gezin Gods zonder de vast besloten weerstand van de boze ondervonden te hebben. Satans beschuldigingen tegen hen die de Here zoeken, ontstaan niet door misnoegen over hun zonden. Hij verlustigt zich in hun gebrekkige karakters. Alleen door hun overtredingen van Gods wet kan hij macht over hen krijgen. Zijn beschul-digingen spruiten enkel en alleen voort uit zijn vijandschap tegen Christus. Door het verlossingsplan wordt het menselijke gezin bevrijd uit de greep van Satan en worden zielen uit zijn macht verlost. Al de haat en boosaar-digheid van de aartsrebel worden opgewekt wanneer hij het bewijs van Christus’ oppermacht aanschouwt, en met duivelse macht en list werkt hij om Hem het overblijfsel van de mensenkinderen, die Zijn zaligheid hebben aangenomen, te ontworstelen.USG2 181.1

    Hij brengt de mensen tot twijfel, door hen hef vertrouwen op God te doen verliezen en hen te scheiden van Zijn liefde; hij verleidt hen om Zijn wet te breken, en dan eist hij hen op als zijn gevangenen en betwist het recht van Christus om ze hem af te nemen. Hij weet dat degenen die God ernstig zoeken om vergiffenis en genade, dat zullen verkrijgen; daarom houdt hij ze hun zonden voor om hen te ontmoedigen. Steeds loert hij op hen die proberen God te gehoorzamen. Zelfs hun beste en meest aanneembare diensten probeert hij nog in een verkeerd daglicht te stellen. Door ontelbare bedenksels, de sluwste en de wreedste, zoekt hij hun veroordeling te verkijgen.USG2 181.2

    Uit zichzelf kan de mens zich niet tegen deze be-schuldigingen verweren. Zijn schuld belijdend, staat hij in zijn door zonden bevlekte klederen voor God. Maar Jezus, onze Voorspraak, pleit doeltreffend ten gunste van allen die in geloof en berouw het behoud hunner zielen aan Hem hebben opgedragen. Hij is de Pleiter in hun zaak en overwint hun beschuldiger door de krachtige bewijsvoeringen van Golgotha. Zijn volmaakte gehoorzaamheid aan Gods wet, zelfs tot aan de kruisdood, heeft Hem alle macht in de hemel en op aarde gegeven, en bij Zijn Vader maakt Hij aanspraak op genade en verzoening voor de schuldige mens. Tot de beschuldiger van Zijn volk zegt Hij: “De Here schelde u, gij Satan. Dezen zijn gekocht door Mijn bloed, als een vuurbrand uit het vuur gerukt.” Die in het geloof op Hem vertrouwen, ontvangen de troostvolle verzekering: “Zie, Ik heb uw ongerechtigheid van u weggenomen, en Ik zal u wisselklederen aandoen.”USG2 182.1

    Allen die het kleed van Christus’ rechtvaardigheid hebben aangedaan, zullen voor Hem staan als uitverkoren en gelovig en trouw. Satan heeft geen macht hen uit de hand van Christus te rukken. Christus zal geen enkele ziel die in geloof en berouw aanspraak maakt op Zijn bescherming, in de macht van de vijand laten komen. Zijn gelofte luidt: “Laat hem Mijn sterkte aangrijpen, opdat hij vrede met Mij make en hij zal vrede met Mij maken.” Jesaja 27 : 5 (Eng. vert.). De belofte die aan Jozua gegeven werd, geldt voor allen: “Indien gij Mijn wacht zult waarnemen.. .. zo zal Ik u doen verkeren onder dezen die hier staan.” Zacharia 3 : 7. N.V. Engelen Gods zullen wandelen aan elke zijde van hen, zelfs in deze wereld, en tenslotte zullen ze staan tussen de engelen die de troon Gods omringen.USG2 182.2

    Het feit dat het erkende volk Gods voorgesteld wordt als staande voor de Here in vuile klederen, moest tot ootmoed en diep onderzoek des harten leiden bij al degenen die Zijn Naam belijden. Die inderdaad hun zielen reinigen door gehoorzaamheid, zullen een zeer nederige gedachte aangaande zichzelf hebben. Hoe meer zij het vlekkeloze karakter van Christus van nabij zien, des te sterker zal hun verlangen zijn om Zijn beeld ge-lijkvormig te worden en des te minder zullen zij zichzelf rein en heilig zien. Maar wanneer we ons dan onze zondige staat bewust worden, moeten we ons verlaten op Christus als onze rechtvaardigheid, onze heiligmaking en onze verlossing. Wij hebben geen antwoord op de beschuldigingen van Satan tegen ons. Alleen Christus kan doeltreffend voor ons pleiten. Hij is in staat de beschuldiger de mond te snoeren met bewijsredenen die niet gegrond zijn op onze verdiensten, maar op die van Hem.USG2 183.1

    We moeten echter niet tevreden zijn met een zondig leven. Men moet wel bedenken, en dat moest Christenen opwekken tot groter ijver en ernst om het kwaad te overwinnen, dat elk karaktergebrek, elk punt waarin zij falen om te beantwoorden aan de Goddelijke maatstaf, een open deur is waardoor Satan kan binnengaan om hen te verleiden en te vernietigen, en dat bovendien elke misslag en gebrek hunnerzijds de verleider en zijn handlangers gelegenheid biedt, Christus te laken. Wij moeten in het overwinningswerk elke kracht der ziel inspannen, en op Jezus zien om kracht op te doen wat we niet van onszelf kunnen doen.USG2 183.2

    Geen zonde kan geduld worden in hen die met Christus in witte klederen zullen wandelen. De vuile klederen moeten worden weggenomen, en Christus’ kleed der gerechtigheid moet ons aangedaan worden. Door berouw en geloof worden we in staat gesteld al de geboden van God te gehoorzamen en zonder vlek voor Hem te staan. Die de goedkeuring Gods zullen wegdragen, beproeven nu hun zielen, belijden hun zonden en smeken vurig om vergiffenis door Jezus, hun Voorspraak. Hun aandacht is op Hem gevestigd, hun verwachtingen, hun geloof zijn ingesteld op Hem, en wanneer het bevel gegeven wordt: “Doet deze vuile klederen van hem weg en doet hem wisselklederen aan en zet een reine hoed op zijn hoofd”, zijn ze gereed Hem al de heerlijkheid van hun zaligheid te geven.USG2 183.3

    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents